Op 1 januari 1968 verwachtte de regering in Nederland tot invoering van legale radio-reclame over te kunnen gaan. Maar een definitief besluit was op 1 juli, een half jaar voor de eventuele startdatum, nog niet genomen. De kranten berichtten daar destijds volop over.
Men vreesde dat het overleg over de vorm waarin via de drie Hilversumse netten mocht worden geadverteerd, voor de zoveelste keer zou stagneren. Tot op dat moment leken de standpunten van het bedrijfsleven en de omroepen moeilijk te verzoenen, maar begin juli 1967 waren de gesprekken weer op gang gekomen en volgens insiders dwongen de groeiende financiële moeilijkheden bij de radio de omroepen tot een wat soepeler onderhandelingstactiek.
De verwachtingen waren halverwege het jaar 1967 dan ook hooggespannen want overeenstemming zat er op betrekkelijk korte termijn in. In een van de teruggevonden berichten in de GPD kranten werd gesteld dat niet iedereen de eventuele goede afloop van deze moeizame affaire zou toejuichen. Met name Radio Veronica, toen jarenlang lachende derde, zou dan het lachen vergaan.
Zo schreef men ondermeer: ‘Want één ding staat als een paal boven het Noordzeewater: zodra Hilversum met reclame begint, zal de met popmuziek gekruide stroom advertenties, die Radio Veronica al meer dan zeven jaar dagelijks over ons land uitstort, door de regering (als zij het parlement meekrijgt, wat wel waarschijnlijk mag worden geacht) worden afgedamd.’
De Nederlandse regering was volgens de journalist verplicht zich aan internationale afspraken te houden en dus diende men op te treden tegen de ‘piratenzenders’. Men liet ondermeer een vertegenwoordiger van de Vereniging van Erkende Advertentiebureaus aan het woord. De heer J. Woerlee was een duidelijke mening toebedeeld: “Zo lang Veronica in de lucht zit, krijg je geen adverteerder op Hilversum 1, 2 of 3".
Vervolgens stelde de journalist dat de invoering van de radioreclame dan ook vergezeld zou gaan van een aantal regeringsvoorstellen (wijzigingen van de telegraaf- en telefoonwet, ratificatie van de conventie van Straatsburg), die kort gezegd hierop zouden neerkomen dat elke vorm van medewerking op de vaste wal aan ‘piratenzenders’ strafbaar zou worden gesteld.
Wat was de reactie destijds van de zijde van de directie van Veronica op dit en vele soortgelijke berichten in de kranten? “Maatregelen tegen Veronica? Ach", begon de heer H. Verweij, “dat heeft al zo vaak in de kranten gestaan, ik moet het eerst nog zien gebeuren". Even terug naar de begeleidende tekst van de GPD publicatie: ‘Hij blijkt echter niet zo best geïnformeerd, heeft alleen de koppen gelezen. Tijdens het gesprek groeit zijn bezorgdheid dan ook zienderogen. Een verbod aan Nederlanders om het schip Veronica te provianderen?’
Hendrik Verweij: “Tja, de proviandering wordt dan wel moeilijker en ook een stuk duurder, maar dat zal ons niet stoppen, — een verbod om in Nederland muziekbandjes voor zeezenders te maken? Ha, dat is moeilijk te controleren". — Een verbod om reclame-opdrachten aan piratenzenders te geven? “Dat is... . maar.... als ze de adverteerders gaan grijpen, ja, dat zou ons nekken. Maar dat is toch wel erg ingrijpend. Kan dat dan zo maar? Wat blijft er op die manier over van de vrijheid van de mens?"
Bij de GPD was men er van overtuigd dat in januari 1968 er een einde zou komen aan de uitzendingen van Radio Veronica: ‘De heer Verweij zou het maar een triest iets vinden, zo’n van overheidswege geforceerde sluiting van Radio Veronica. “Niet alleen commercieel (de jaarlijkse omzet loopt in de miljoenen) maar ook emotioneel zou het ons wel wat doen, want wat hebben we er niet voor geknokt".
Het zou nog tot eind augustus 1974 duren dat er daadwerkelijk een einde zou komen aan de voor velen populaire uitzendingen van Radio Veronica. Radioreclame via de Hilversumse radionetten werd, hetzij op zeer beperkte schaal, op 1 maart 1968 ingevoerd. Wel bevond de Britse zeezendervloot zich al midden in de storm. Half augustus 1967 werd de Britse wet tegen de radiostations die vanuit internationale wateren hun programma’s verzorgden van kracht.
Rond die tijd werd er in de kranten volop gesuggereerd welke stations zouden verdwijnen of een andere uitweg zouden vinden om de uitzendingen toch een voortgang te geven. Een aantal voorbeelden: ‘Enkele illegale stations — ondermeer Radio 270 en Radio 390 en 227 — hebben al aangekondigd tegen die tijd uit de ether te zullen verdwijnen. Andere piratenzenders, zoals de grote reus Radio London, zouden van plan zijn hun zetel naar Nederland te verplaatsen.’
Een ander: ‘Twee Britse piratenzenders hebben al kantoren in Amsterdam. Dat zijn Radio Caroline, die af en toe een Nederlandse commercial in zijn Engelstalige programma's doet (gratis, volgens sommigen), en Radio 227, die van 's ochtends zes tot 's avonds negen uur een volledig Nederlands programma uitzendt. Deze laatste heeft evenwel reeds doen weten toch de uitzendingen te zullen stoppen. Hoewel de populariteit van dit station in Nederland snel is gestegen, sinds men op 1 juni overschakelde van sweet music voor huisvrouwen op ‘pop’ zit er minder schot in het advertentiebestand. Vermoedelijk is daarin dan ook een van de redenen te vinden voor het besluit de uitzendingen stop te zetten.’
Ook ging men in op het nieuwe kantoor van de Carolineorganisatie aan De Singel in Amsterdam: ‘De Nederlandse dependance van Radio Caroline zit in hetzelfde pand waar de organist Piet van Egmond resideert, op de woonetage namelijk van de Zuid-Afrikaan Basil van Rensburg, die vroeger voor Radio Dolfijn heeft gewerkt. Zijn enige taak zou bestaan uit het verkopen van advertenties. Dat lukt niet zo best, als men de uitzendingen van Caroline beluistert.’
Ook werd nog een telefoontje gepleegd richting John Withers, de directeur van Carstead Advertising, welke onderneming op 1 maart 1967 Radio Dolfijn overnam. In een artikel was terug te lezen: “De terughoudendheid van het gros van de reclamebureaus heeft ons erg teleurgesteld. Dit samen met het voornemen van de Nederlandse regering wettelijke maatregelen tegen piratenzenders te nemen, stemt me weinig optimistisch voor de toekomst. Als ze het geven van reclame-opdrachten aan piratenzenders gaan verbieden, betekent dat het einde van ons allemaal. Er zouden nooit piraten zijn geweest, als de officiële radio met zijn tijd was meegegaan.”
Maar wat een geluk dat de officiële radio destijds niet met de tijd is meegegaan. Anders hadden we in die tijd niet zo breed kunnen luisteren naar alles wat in Hilversum maar ook bij de BBC in Engeland verboden was.