tekst: Hans Knot
‘In naam der rechtvaardigheid’ stond er als aanhef boven een brief aan de toenmalige minister van Justitie, mr. Polak. (1967-1971). De brief was afkomstig van de radiohandelaar Johannes Sipma uit Franeker. Het ging in het schrijven over een vreemde en ingewikkelde zaak die zijn oorsprong had in de Tweede Wereldoorlog.
Nadat de Duitsers ons land waren binnengevallen werd na een periode van drie jaren besloten dat alle radio’s ingeleverd dienden te worden bij de bezetter. Niet iedereen gehoorzaamde aan de eis van de bezetter om mee te werken. Eén van hen was handelaar Sipma, die besloot zijn volledige bedrijfsadministratie te vernietigen om te voorkomen dat de bezetter van zijn administratieve gegevens gebruik zou kunnen maken voor het opsporen van door hem verkochte radiotoestellen, en dus de rechtmatige eigenaren.
Een nogal logische reactie waardoor Sipma na de afloop van de oorlog echter in moeilijkheden kwam. Hij was namelijk lid van de Nederlandse Vereniging van Radio Detailhandelaren geweest, maar bedankte mondeling voor dit lidmaatschap na afloop van de oorlog. Volgens Sipma had hij dat wel twintig keer gemeld en volgens een woordvoerder van voornoemde vereniging had Sipma het lidmaatschap slechts éénmaal mondeling afgezegd.
Toch bleef handelaar Sipma door de vereniging als lid gehandhaafd omdat het bedanken niet mondeling maar schriftelijk per aangetekende brief diende te gebeuren. Dat had Sipma kunnen weten, ware het niet dat de lidmaatschapskaart, waarop dit stond vermeld, met de rest van zijn bedrijfsadministratie eveneens vernietigd was.
Maar volgens Sipma had niemand namens de vereniging erop gewezen dat afmelding van lidmaatschap schriftelijk en aangetekend diende te gebeuren. Iedere keer had hij, zodra hij bemerkte dat hij toch nog lid was, zich opnieuw per telefoon gemeld bij een vertegenwoordiger van de Nederlandse Vereniging van Radio Detailhandelaren.
Hij weigerde dan ook zijn jaarlijkse lidmaatschap te betalen en het contributiebedrag liep in de loop van de jaren zo hoog op dat de vereniging er een rechtszaak van maakte. De vordering was oorspronkelijk f 2300,-- maar werd volgens de heer Sipma, nadat er in de pers enige aandacht aan was besteed, verlaagd tot een vordering van f 1800,--
Op verzoek van Sipma zou hem rechtskundige bijstand verleend worden door mr. Heemskerk, advocaat en procureur te Leeuwarden. De zaak kwam op 11 januari 1968 voor, maar mr. Heemskerk was volgens Sipma niet aanwezig. Na behandeling van de zaak kwam de advocaat te laat bij de rechtbank aan en maakte zijn excuses tegenover de rechter voor zijn afwezigheid. Hij had zich namelijk in het tijdstip van de rechtszitting vergist.
Drie weken later kreeg Sipma bericht dat hij veroordeeld was. Sipma vroeg zich af of de zaak niet kon worden aangehouden wegens afwezigheid van de pleiter. In de brief aan de minister stelde hij dat zijn rechtsgevoel door de gang van zaken zeer ernstig geschokt was. De vordering van de radiohandelarenvereniging betaalde Sipma wel, mede op advies van relaties, maar hij deed dit wel onder protest.
De brief aan de minister van Justitie, Polak, ging verder met: ‘Nadien werd voor de tweede maal een aanslag gepleegd op het rechtsgevoel van ondergetekende, die zich toch afvraagt of er in Nederland nog recht wordt gedaan en tevens of zij, die beweren dat wij in Nederland klassenjustitie hebben, dan toch gelijk hebben.”
Sipma schreef de brief in 1970, nadat beslag gelegd was op het door hem bewoonde pand te Franeker omdat hij weigerde de indertijd door mr. Heemskerk ingediende nota voor rechtskundige bijstand te betalen. Sipma ging er namelijk van uit dat deze bijstand niet verleend was, omdat mr. Heemskerk afwezig was op het moment dat hij aanwezig had dienen te zijn in 1968 om zijn cliënt te verdedigen.
Mr. Heemskerk was ondertussen overleden maar de vordering was in 1970 ingediend door zijn zoon, mr. E. N. Heemskerk. Deze verklaarde destijds desgevraagd door een journalist van de Gemeenschappelijke Persdienst: “Het kan wel zijn dat mijn vader zich in de tijd van de rechtszitting vergist heeft, maar dat heeft aan de zaak niets toe- of afgedaan. De rechtbank heeft namelijk de partijen persoonlijk gehoord. Gepleit werd er niet door mijn vader. Er is wel het nodige werk in gaan zitten.”
Sipma kondigde in de brief aan dat hij zou blijven weigeren te betalen (de vordering bedroeg f 600). Hij ondertekende zijn brief met: ‘een bitter in het recht teleurgestelde Joh. Sipma’. Het valt te betwijfelen of Sipma een antwoord heeft gehad vanuit het ministerie van Justitie. Een uitgebreide speurtocht heeft helaas niets opgeleverd.