tekst: Hans Knot - foto: Fabriek Niemeyer [door Hardscarf - Eigen werk, CC BY-SA 4.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=55095355]
Opmerkelijk was de berichtgeving die ik terug vond in een oude Nieuwsblad van het Noorden van medio april 1966 waarin drie berichtjes achterelkaar waren terug te vinden waarbij de gedachten direct naar de schatkist gingen. Immers met alle drie berichtjes is er een koppeling naar de staatskas te bedenken. Nog in veel mindere mate dan ruim vijftig jaar later werd er op de verkoop van tabakswaren een percentage berekend dat de regering had opgelegd en dus de staatskas in ging. Wat was namelijk het geval? De Groninger tabaksfabriek Theodorus Niemeyer N.V., gevestigd aan de Paterswoldseweg, had een overeenkomst tot licentiefabricage gesloten met de R. J. Reynolds Tobacco Company, destijds de grootste Amerikaanse sigarettenproducent.
Het ondertekenen van het contract betekende dat vanaf dat moment de Camel-sigaretten in Groningen zouden worden gefabriceerd. Reynolds had destijds ongeveer 33 procent van de Amerikaanse markt en was ook de grootste exporteur van sigaretten vanuit de Verenigde Staten. Als gevolg van deze overeenkomst ging Niemeyer dus Reynolds zijn bekendste merk Camel fabriceren. De samenwerking Reynolds-Niemeyer bestond echter al lange tijd, daar een dochtermaatschappij van Niemeyer, de N.V. Alvana in Den Haag, al bijna 50 jaar de alleen vertegenwoordiging van Reynolds voor Nederland bezat.
Niemeyer was tot het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw altijd een zuiver familiebedrijf geweest. Liefst vijf generaties lang ging de leiding van de onderneming van vader op zoon. Daarna kwam er echter een nauwe samenwerking op gang met de Britse Callaher-groep, die met 25 procent in het kapitaal van Niemeyer ging deelnemen. Langzaam werd gewerkt naar het openmaken van de familievennootschap en de uiteindelijke bedoeling was om te geraken tot een officiële notering van de aandelen aan de Amsterdamse effectenbeurs. Niemeyer had in de daaraan voorafgaande jaren een steeds verder groeiend internationaal karakter gekregen met belangen in de Verenigde Staten en Canada en met een grote export van tabaksproducten naar tal van landen.
In november 1965 werd door Niemeyer in het Candese Brantford een fabriek voor pijptabak geopend, die een investering had gevergd van ongeveer vijf miljoen gulden, voor die tijd een gigantisch bedrag. En ook op de import van deze tabak diende weer aan de Nederlandse staat belasting te worden betaald terwijl wanneer de pijptabak over de toonbank ging vadertje staat er andermaal rijker van werd.
En wat te denken van de kijk- en luistergelden die er met grote regelmaat werden ontvangen en in de staatskas verdwenen om vervolgens deels de omroepen mee te voeden. In die maand betekende ook dat de televisiezenders Goes 2 en Markelo 2, die al gedurende enkele maanden proefdraaiden, op dinsdag 19 april officieel in gebruik werden gesteld. Ter gelegenheid hiervan programmeerde de NTS (Nederlandse Televisie Stichting) die avond van 20.01 tot 21.00 uur op Nederland 2 een speciaal programma, waarvan de productie bij KRO en NCRV berustte.
De ontvangstmogelijkheid van Nederland 2 was in een jaar tijd verdubbeld door de inzet van steeds meer steunzenders. De resultaten van het Continu Programma Onderzoek, dat door Intomart te Hilversum in opdracht van NRU en NTS werd uitgevoerd, hadden namelijk uitgewezen, dat in de eerste maanden van 1965 slechts 30 procent van het Nederlandse televisiepubliek (personen van 15 jaar en ouder met een televisie thuis) Nederland 2 kon ontvangen.
Eind februari van het jaar 1966 stelde 65 procent van die leeftijdsgroep Nederland 2 te kunnen ontvangen. Op 7 februari van dat jaar, toen de zender Markelo 2 met experimentele uitzendingen begon, bevond ongeveer 99 procent van het Nederlandse televisiepubliek zich in het gebied, dat door de zenders van het tweede net werd bestreken. De verdubbeling van de ontvangstmogelijkheid van Nederland 2 was deels toe te schrijven aan het achtereenvolgens in gebruik nemen van de zenders Roermond (15 juli 1965), Smilde (5 november 1965) en Goes en Markelo, en deels aan de ombouw van oude en de aanschaf van nieuwe toestellen.
Een derde manier van geld halen bij de particulier was gericht op de automobilisten. Wegenbelasting betekende geld in de staatskas, dat ondermeer bestemd werd voor de verbetering van het wegennet in ons land. De toenmalige minister van Financiën, dr. Anne Vondeling, had in de avond van de 12de april met zijn auto onvrijwillig enige tijd stil gestaan langs rijksweg 4, ter hoogte van Leiderdorp. Hij dacht dat de auto eigenlijk nog liters benzine zou moeten bevatten, maar de tank was leeg.
De minister slaagde erin een passerende auto met mobilofoon aan te houden. De bestuurder van die wagen was wel zo vriendelijk de minister zijn chauffeur, die een vrije avond had, op te roepen. Dat lukte, maar de chauffeur van dr. Vondeling, die er met een andere wagen (en een volle jerrycan benzine) op uit was gegaan, slaagde er niet in de bewindsman langs de rijksweg te vinden. Voor alle zekerheid werd ook de alarmcentrale van de rijkspolitie in de Haagse oude Alexanderkazerne op de hoogte gebracht. Weldra ging een melding uit: “Alle witte Porsches uitkijken naar de wagen van minister Vondeling." Omstreeks het middernachtelijk uur spoorde een van die snelle witte wagens de Citroën van de minister op. Zonder minister overigens. Deze was na twee uur wachten alvast maar naar Den Haag gelift.