100 Jaar Radio (4): Vlaamse speciale composities

tekst: Hans Knot

Een eeuw gevuld met radio is natuurlijk ook een belevenis als het gaat om experimenten om iets nieuws te introduceren voor de luisteraars. Het was op donderdagavond 17 april 1952 dat er andermaal een experiment op de radio plaatsvond, waarover aandacht later in de media. Er werd een uitvoering gegeven van een speciaal voor de microfoon geschreven muziekwerk met als titel: ‘D’un diable de briquet’, ofwel ‘Het vuurslag’. De compositie was afkomstig van Raymond Chevreuille, geboren in Watermaal-Bosvoorde, op 17 november 1901. Met de compositie won hij in 1950 de 2de plaats tijdens ‘Prix Italia’.

Raymond Chevreuille

Raymond Chevreuille begon zijn muzikale studies aan de muziekschool van Sint-Joost-ten-Noode en studeerde korte tijd harmonie bij Gabriel Minet en François Rasse aan het Koninklijk Conservatorium Brussel, maar was als componist voornamelijk autodidact. Na zijn studie werd hij leraar aan de muziekschool in Sint-Joost-ten-Noode. In 1936 werd hij door het Nationaal Instituut van de Radio-Omroep aangesteld als geluidstechnicus. In 1956 werd hij er directeur van de Franstalige programma’s: deze functie voerde hij uit tot aan zijn pensioen in 1966.

Als componist werd Chevreuille beïnvloed door de Tweede Weense School en zijn werk vertoont soms gelijkenis met de stijl van Alban Berg. Het merendeel van zijn oeuvre bestond uit orkestwerken, maar ook componeerde hij voor de opera, het toneel en de radio.

‘Het Vuurslag’ was een bewerking van een sprookje van Hans Christian Andersen en kon worden gezien als een symfonische vertelling voor orkest, verteller, sopraan en mannenkoor. Het werd bijzonder geacht omdat Chevreuille een normale muziekcompositie voorzag van radiofonische geluidseffecten.

De compositie kon in die tijd normaal niet voor publiek in een concertzaal uitgevoerd worden, omdat met behulp van de middelen van geluids- en registratietechniek effecten werden aangebracht, zodat het uiteindelijke resultaat alleen door luidsprekerweergave mogelijk was. Dergelijke vorm van muziekweergave had men destijds al leren kennen in sommige Walt Disney films. In een recensie destijds werd gemeld dat ook vele grammofoonopnamen, die door de grammofoonplaten firma’s in de handel werden gebracht, gebaseerd waren op de zogenaamde ‘trucregistratie’, met toevoeging van geluidstechnische effecten.

De componist van ‘Het Vuurslag’ heeft de effecten hoofdzakelijk gezocht in de verhoging van de afspeelsnelheid van verschillende fragmenten, terwijl in de aanvang van het stuk door extreme galmtoevoeging de sfeer van een grote onderaardse ruimte gesuggereerd werd. Bepaalde delen van de compositie werden van te voren op platen opgenomen met een snelheid van 33 1/3 toeren per minuut en tijdens de montage afgespeeld op 78 toeren. Ook werd de versnelde weergave van één opnamefragment gesynchroniseerd met het spelende orkest. Op deze wijze ontstonden nieuwe klankcombinaties, omdat de gehele orkesttoon een octaaf en een kleine terts hoger kwam te liggen, terwijl ook de tempi de normaal bereikbare speelvaardigheid overtroffen.

Uiteraard was de registratie van de compositie voor studiotechnici een uitdaging want via allerlei hulpmiddelen diende een goed resultaat hoorbaar te zijn. Het was de tijd ver voor dat in mengtafels allerlei effecten mogelijk werden gemaakt en ook decennia voordat de computer haar intrede deed bij bewerking van muziekregistraties voor uitzending via de radio.

Maar men had ook de nodige minder goede reacties want minder prettig werd bijvoorbeeld verkleining van de zogenaamde ingalm en de nagalm bij de vermelde weergave bevonden, zodat het getransponeerde orkest ging klinken alsof het in een totaal andere ruimte zonder voldoende galm speelde. Om aan dit bezwaar te ontkomen en de akoestiek gelijksoortig te doen klinken met de niet versnelde opnamen, werd bij het maken van de vooropname galm door middel van de toen gebruikte galmkelder toegevoegd, terwijl ook bij de montage van de vooropnames aan het afspeelcircuit galm werd toegevoegd. Zorg moest worden gegeven aan een redelijke gelijkmatigheid van de galm over het gehele toonbereik en daarom moest in het luidsprekerkanaal van de galmkelder een filter worden gebruikt, waarmee het te sterk domineren van het lagere frequentiegebied kon worden genivelleerd.

Ook was het zo met de uit te voeren technische hulpstappen, die bij een dergelijk werk dienden te worden ingezet, dat de eisen die aan de apparatuur werden gesteld hoger dan normaal waren. Herhaalde kopiëring en omvorming van het beginproduct kon alleen dan slagen, indien de transmissieorganen hoegenaamd geen vervorming in de muzikale gaafheid van de trillingsverschijnselen introduceerden. Daar in 1952 al voor het normale omroepwerk uitermate hoge eisen aan de apparatuur werden gesteld, was het zonder meer mogelijk om aan de extra eisen te voldoen.

Als slotconclusie in een verslag van de Technische Dienst van de Nederlandse Radio Unie vond ik de volgende verklaring: ‘Naast de voldoening, die de goede totstandkoming van deze uitzending de uitvoerende musici heeft gegeven en met lef, die de componist voor de interpretatie van zijn werk had, mag ook de Technische Dienst zich gelukkig prijzen, dat juist de voortreffelijkheid van de technische middelen in betekenisvolle mate heeft bijgedragen tot een zo goed resultaat’. Het gestencilde verslag verscheen op de werktafels van alle in dienst zijnde technici en dient te worden gezien als een pluim voor allen die betrokken waren bij deze noemenswaardige uitvoering van het werk van Raymond Chevreuille.

bronnen: legaat H. Mans 2019 in het Freewave Nostalgie Archief  en Wikipedia