tekst: Hans Knot
We zijn er zo aan gewend verwezen te worden naar allerlei telefoonlijnen in geval van nood, zorg, mishandeling en vele andere problemen. Voor veel zaken zijn er van die speciale lijnen waar je terecht kunt om een goed gesprek te voeren. Niet alleen voor volwassenen in nood maar ook voor jeugdigen en kinderen. maar uiteraard was dit lang niet altijd het geval. Ik dacht aan de tijd dat ik mijn eerste werkgever had in het midden van de jaren zestig van de vorige eeuw. Het was een redelijk groot bedrijf, het Provinciale Elektriciteitsbedrijf voor Groningen.
In het rode bakstenen kantoorgebouw, dat nu nog terug te vinden is langs de spoorlijn Groningen-Haren, was in de entree naast de lift een klein hokje te vinden waar een telefoniste de ene na de andere verbinding tot stand bracht via een telefoonpaneel. Het zou nog enige tijd duren voordat er een nieuwe, moderne, telefooncentrale werd geïnstalleerd in een ander gebouw binnen de onderneming.
Mij verplaatsend in het werk van deze telefoniste zou ik me niet meer dan een maand de kans hebben gegeven dit werk te doen. Temeer daar ze geheel alleen lange werkdagen achter dat paneel doorbracht. Niet dat iedere medewerker al een telefoon ter beschikking had. Nee, dat was weggelegd voor afdelingshoofden en secretaressen en de directieleden. Het ging niet alleen om de binnenkomende gesprekken maar ook om de uitgaande. Wenste een van de directieleden een gesprek aan te gaan met iemand van de andere bedrijven, die zich met de stroomvoorziening in Nederland bezig hielden, dan werd de telefoniste ingeschakeld om via dat paneel een verbinding tot stand te brengen.
In tijden van nood konden mensen in Duitsland al gebruik maken van zogenaamde nooddiensten. In mei 1959 werd bekend gemaakt dat in plaatsen als Hamburg, Kassel, Düsseldorf, München en West Berlijn als sprake was van ‘Telefoonzielszorg’. In Berlijn was er zelfs al sprake van sinds 1920. Immers waren er in die tijd ook al mensen die in geestelijke nood verkeerden, een einde aan hun leven wensten te maken of toch nog een gesprek met een andere onbekende wensten te hebben. In Hamburg kon men in dat geval het telefoonnummer 337333 proberen te bellen om daar hulp te vragen. En er was een scala aan deskundigen die klaar zat: theologen, artsen, juristen, pedagogen en anderen stonden gereed om de helpende hand toe te stekken.
De telefoonlijn werd in januari 1959 opgestart met op het oog eenvoudige doel mensen in nood te helpen. Of die alleen maar iets wensten te vertellen en een luisterend oor nodig hadden. Het was toen ook al een tijd dat steeds meer mensen radelozer werden en hulpelozer in het leven kwamen te staan. In heel Duitsland was er sprake van een enorme toename in echtscheidingen, waarbij de cijfers in Hamburg het hoogste in percentage was. Er was in die tijd sprake van liefst tien zelfmoorden per week in de grote havenstad. Bovendien spande de stad ook de kroon als het ging om het aantal toegestane zwangerschapsonderbrekingen. Liefst 25% van het totaal in het toenmalige West-Duitsland.
De nieuwe telefoonservice kreeg in de dagbladpers volop aandacht wat betekende dat niet alleen de mensen in nood het nummer noteerden maar ook de nodige andere mensen, die dachten grappig te zijn en gedurende de eerste weken van de service waren er dan ook de nodige verbindingen waaruit bleek dat het om noodgevallen ging die gesimuleerd werden. Na een paar weken werd in de krant nogmaals aangegeven wat het doel van de noodlijn was en werd er op gewezen dat het geen telefoonlijn was voor aanvragen door oude mannen en vrouwen, behalve als ze in ernstige nood verkeerden.
Zoals gesteld was er een variatie aan kennis beschikbaar van personen die allen op toerbeurt vrijwilligersdiensten draaiden om alle mensen die 337333 draaiden in Hamburg ten dienste te zijn. Al vrij snel kwam men er achter dat het merendeel van de bellers met huwelijksproblemen zat. Daarnaast waren er veel contacten met alleenstaande moeders en met minderjarige meisjes. De hulp werd anoniem verleend zodat de doorsnee inwoner van Hamburg er niet achter kon komen wie er aan de dienstverlening waren verbonden.
Dit hield echter niet in dat een persoonlijk gesprek tussen hulpbehoevende uitgesloten werd. Medio mei 1959 werd bekend gemaakt dat rond de 60% van de aanvragers vrouwen waren, waaronder vrouwen die tijdelijk eenzaam waren, de zogenaamde vrouwen van zeelieden. Tenslotte berichtte de organisatie dat er maar weinig hulp hoefde te worden gegeven aan mensen in financiële nood.