(door Hans Knot)
In de zomermaanden spreken we vaak over de komkommertijd in de dagbladpers. Allerlei berichten die normaal tijdens de drukkere perioden de kolommen van de krant niet zullen halen, zijn dan wel te lezen. Terugbladerend in een krant uit 1971 kwam ik wel een heel vreemd bericht tegen want wat doe je als je schulden hebt? Zelf heb ik geen ervaring maar ik zou beslist niet mijn vrouw verkopen zoals destijds gebeurt door een inwoner van Worms in de toenmalige West-Duitse deelstaat Rijnland-Pfalz. Met slechts één pennenstreek werd de overeenkomst getekend waarmee hij — om zijn schulden te kunnen betalen — zijn 26-jarige echtgenote voor 2000 mark verkocht aan een Italiaanse gastarbeider. De andere belanghebbenden tekenden ook, waarmee de koop een feit was geworden.
De verkoper kreeg echter spijt en drong enige maanden later de woning van de koper binnen waar hij trachtte, onder bedreiging van een gaspistool, de 'koopwaar’ terug te vorderen. Zijn opzet slaagde niet, want het vrouwtje had het best naar haar zin en zij verklaarde aan de politie liever bij haar nieuwe 'eigenaar' te blijven.
In de winter van 1971 waren er tal van geruchten dat de sneeuw een slechte invloed op het menselijk gestel uitoefende. Was de sneeuw besmet, vroeg men zich in de Italiaanse wintersportoorden af en de vraag stelde men destijds ook in Oostenrijk. De oorzaak van de onrust was het optreden van vreemde ziekteverschijnselen bij de toeristen die bijvoorbeeld in de nacht last van hoofdpijn hadden, die moesten overgeven, verhoging kregen en andere symptomen vertoonden die de artsen niet konden thuisbrengen. Opvallend was dat het verschijnsel het meest bij kinderen optrad en dat zou een reden temeer zijn de ziekte toe te schrijven aan de sneeuw, omdat kinderen meer dan volwassenen in direct contact met de sneeuw komen. In het weekblad L'Espresso dat met de Jobstijding gekomen was, stond overigens te lezen dat geen enkele analyticus in staat was te zeggen dat het veelvuldig optreden van een gevoel van onbehagen bij de toeristen inderdaad te wijten zou zijn aan de sneeuw van het betreffende seizoen.
De afgelopen vakantie telde ik voor de grap het aantal gele palen, dat nog langs de snelwegen staat om via de ANWB een noodoproep om assistentie te kunnen doen. Ze zullen wel bij lange na niet meer zoveel worden gebruikt als in de afgelopen vier decennia, immers het merendeel van de automobilisten heeft de beschikking over een mobiele telefoon om op een adequate manier bij pech of ongeluk te kunnen reageren richting hulpdiensten. In december 1970 werd op de toenmalige Rijksweg 28, de zogenaamde Veluweweg, geen patrouillerende wegenwacht meer gezien. Automobilisten die de wegenwachter nodig hadden, moesten eerst via de toen geïntroduceerde praatpalen het wegenwachtstation in 't Harde waarschuwen. Dan pas rukte de wegenwachter uit. De invoering van het toen nieuwe praatpaalsysteem dat in gebruik werd gesteld door de toenmalige minister Bakker van Verkeer en Waterstaat maakte het mogelijk dat de wegenwachter niet steeds meer hetzelfde traject behoefde te rijden op zoek naar gestrande automobilisten.
Wanneer een pech-automobilist via de gele praatpaal — om de twee kilometer stonden ze aan weerszijden van de weg - het wegenwachtstation 't Harde opriep werd vanuit het station de wegenwachter per mobilofoon gemobiliseerd. Na afhandeling van een pechgeval keerde de wegenwachter naar zijn standplaats terug. Overigens wisten destijds vele automobilisten nog niet dat langs de Veluweweg een nieuw praatpalensysteem aanwezig was. In de eerste week waarin de praatpalen op hun gebruik konden worden beproefd door de weggebruikers (van 21 tot 28 december 1970) vonden 367 pechgevallen plaats op deze rijksweg 28. Slechts 109 meldingen kwamen via de praatpalen binnen. Overige gevallen moesten toevallig passerende wegenwachters constateren.
De ANWB heeft destijds becijferd dat een automobilist, die via de praatpaal een pechgeval meldde, veel sneller werd geholpen dan de automobilist die in zijn auto bleef zitten tot de wegenwacht toevallig kwam opdagen. Het scheelde ongeveer een half uur voordat actie werd ondernomen bij de laatste groep.
Het is heel gewoon dat we dagelijks met onze computer, I-phone, telefoon of wat voor moderne apparatuur dan ook, zitten te werken. Zonder problemen gaat het leven op de wereld door, uitgezonderd de incidentele storingen die er zijn of pogingen om in de huidige computernetwerken in te breken. Enorme hoeveelheden aan gegevens kunnen worden verwerkt en opgeslagen. Heel anders was dat pakweg een 45 jaar geleden. Enorm grote kasten waarmee werd gewerkt en ook de nodige storingen ontstonden.
Harry Eastwood, destijds bedrijfsleider van het computer-laboratorium van de universiteit van Leeds, was bijvoorbeeld tot de ontdekking gekomen dat de overigens zo stoïcijnse computers uit hun concentratie en in de war raakten door de statische elektriciteit die zich in nylon-ondergoed pleegt te vormen. Sommige Britse bedrijven schreven daarom het dragen van katoenen ondergoed door het vrouwelijk computerpersoneel voor. Niet duidelijk is of er ook voorschriften voor ondergoed voor mannen werden uitgeschreven.
“De nieuwste en gevoeligste computers lijden in het bijzonder aan de kwaal," zo verklaarde Eastwood destijds aan journalisten, die zijn laboratorium bezochten. “Ondergoed, truien en overalls van nylon kunnen voldoende statische elektriciteit afgeven om een computer volkomen uit zijn evenwicht te brengen." Een andere soort van onderbreking van computerwerkzaamheden was bijvoorbeeld het laten vallen van een doos met nog te verwerken ponskaarten, waarop alle gegevens die in de computer dienden te worden ingevoerd.