tekst: Henk Kruize
Henk Kruize haalt herinneringen op aan zijn jeugd, die naar boven kwamen toen hij een fotoboek van zijn overleden ouders doorbladerde.
In 1967 besloten mijn ouders op vakantie te gaan naar Groot-Brittanië. In Treforest, bij Pontypridd in Wales, woonde een zuster van mijn moeder, die na de oorlog was gehuwd met een Engelse militair en in 1945 daar was gaan wonen. De bedoeling was dat we daar twee weken gingen logeren. Mijn moeder volgde speciaal daarvoor een cursus Engels bij het Nederlands Talen Instituut, zodat ze de ‘verstaanbare spil’ van ons gezin zou zijn tijdens de vakantie in het Angelsaksisch eiland. De talenknobbel van mijn vader beperkte zich tot Algemeen Beschaafd Brabants.
Bij de ANWB werd een route aangevraagd hoe we van Dover naar Treforest dienden te rijden, want uiteraard ging de reis met de kloeke Daffodil ‘James Kont 00-07’, die ik eerder beschreef in mijn 1965 herinneringen. Pa verraste ons later door perfect links te kunnen rijden. De dag van vertrek brak aan en na 110x "hebben we alles?" en met veel gemopper drie keer de imperiaal op de Daffodil weer uitgeladen en weer ingeladen te hebben, ging de reis richting Oostende waar we met de car ferry naar Dover gingen en de uiteindelijke reis naar Wales een aanvang kreeg.
De talenknobbel van mijn moeder kwam van pas toen we ons in Wales helemaal vast reden omdat de ANWB een fout in de route had gemaakt, de kloeke DAF werd aan de kant gezet en in haar beste Engels vroeg mijn moeder aan de eerste de beste passant de weg naar Cardiff. Deze goede man gaf antwoord in het Welsh dialect en daar is als buitenstaander geen touw aan vast te knopen. "Die vent is strontzat..." was het commentaar van mijn vader. De weg naar Cardiff hebben we niet gevonden die dag en we besloten te overnachten in de DAF. Pa op de bestuurdersstoel, ma in de passagiersstoel en ik had de luxe van de hele achterbank.
We werden de volgende ochtend gewekt door twee Britse bobby's die een voor hen totaal onbekend autootje zagen staan met daarin drie personen, die in de armen van Orpheus lagen. "Could you please continue your voyage sir?" zei een van de bezorgde wetsdienaren tegen mijn vader die met een Brabants "Wah zedde gij me nouw???" antwoordde, de bobby daardoor nog bezorgder makend.
Uiteindelijk zijn we die ochtend toch aangekomen in de "Brook Street", gelegen in Treforest, waar mijn tante woonde en daar maakte ik kennis met een aantal zaken dat mij als 12-jarige totaal verwonderde. Als wij in Nederland de kamers behangen dan doen we alleen de muren, maar bij mijn familie in Treforest was ook het plafond voorzien van een ‘pijn aan de ogen veroorzakend’ bloemetjes behang, vreemde mensen die Welshman.
Andere zaken, die destijds vreemd bij mij over kwamen, waren onder meer de melkboer die elke morgen heel vroeg drie kleine flesjes melk aanleverde en die iedereen met "hello love" aansprak. Maar het meest frappante was wel de door de halve straat aangeschafte wasmachine. De mensen daar hadden het niet al te breed en met 7 families werd 1 wasmachine gekocht en dat was wel heel verwonderend, want elke dag werd de wasmachine met een steekwagentje naar een ander adres gebracht, ieder gezin had recht op ‘1 dag wasmachine’ en de wasmachine diende daarna dan naar het volgende adres te worden gebracht.
Het adres 9 Brook Street in Treforest was een piepklein huisje waar mijn oom en tante met hun drie kinderen woonden en er dienden die vakantie wel drie extra personen te worden gehuisvest, mijn Pa en Ma en ik... Mijn ouders kregen een slaapplaats op zolder waar je door het dak naar buiten kon kijken en ik sliep met neef Francis in de voorkamer van het pand.
Neef Francis, die 2 jaar ouder was als ik, vond dat wel leuk en al snel kreeg ik de vraag "Would you teach me Dutch?" Uiteraard ging ik daar op in maar een stiekem stemmetje in mijn hoofd zei iets van "Daar kan je mee lachen...". Uiteraard waren de door neef Francis door mij gegeven ‘Dutch lessons’ niet echt helemaal eerlijk... foei Henk!
Ik leerde hem woorden die niet helemaal gebruikelijk waren en toen hij na twee dagen triomfantelijk naar zijn moeder ging, mijn tante dus.. en van Nederlandse afkomst. Vol trots dreunde hij zijn "Dutch lessons" op en vervolgens, zonder dat hij het wist, in het Nederlands begon te vloeken als een bootwerker. Dit terwijl hij dacht dat het ‘perfect and nice Dutch’ was, bleek het al snel afgelopen met mijn ‘Dutch lessons’.
En dan het Engelse eten, ik ontdekte daar het ‘full English breakfast’, gebakken eieren, bacon, worstjes, toast en witte bonen in tomatensaus.. Na de vakantie heb ik thuis nog jarenlang, voordat ik naar school ging, eieren gebakken met bacon en brood ‘gecremeerd’ in ons oude broodrooster. Eenmaal ingeschakeld ging het apparaat niet meer uit zichzelf uit en het brood verbrandde en de keuken werd in een blauwe rook gezet.
Weet je, Engelsen, in elk geval mijn familie aldaar, die leefden op witte bonen in tomatensaus, je kreeg ze bij het ontbijt, in de middag bij de broodmaaltijd en bij het avondeten kreeg je ze ook nog een keer als avondgroente, en dat zeven dagen per week. Mijn ouders hebben later nog jarenlang nooit meer witte bonen in tomatensaus gegeten. Om 4 uur in de middag was het altijd ‘tea time’ en ik vergeet nooit dat mijn tante ons trakteerde op een ‘pie’. We wisten niet wat het was, maar volgens mijn tante was het ‘very good tasting’. Wat kregen we voorgeschoteld? Een ‘fish pie’, bestaande uit een soort zoete cake met plakkerige zoute vis daarin meegebakken. Het was gewoon niet te eten, voor ons althans. Mijn Britse familie verorberde het alsof het drie sterren Michelin eten was.
De oudste van de drie kinderen van mijn oom en tante was neef Edward, net 19 jaar geworden in 1967. Hij was in die tijd begonnen met zijn eerste baantje bij de Britse Spoorwegen. Hij werd gestationeerd op het station van Treforest, een piepklein stationnetje, net zoiets als je meestal wel ziet in oude Engelse televisieseries zoals ‘De Wrekers’. Vol trots verkocht hij daar treinkaartjes, wat snoepgoed en hield het station schoon. Via een ietwat krakkemikkige luidsprekersysteem liet hij de reizigers om het halve uur weten dat "De trein naar Cardiff binnenkomt op perron-1...", och, het station had slechts 1 spoor en 1 perron..... but who cares?
Toch was wel een leuke tijd, we waren dus met de DAF van mijn ouders en op een morgen stond het wagentje met een slappe band. Pa helemaal in paniek maar hij kreeg hulp van een van de buren van mijn oom en tante. Een wat sjofele man die wel wat leek op ‘Pa Stiefbeen’ en mijn vader aanbood om hem even naar de plaatselijke garage te brengen om de band te repareren. So far so good, maar Pa keek toch wel wat bedenkelijk toen de behulpzame buurman kwam voorrijden in een Pick-up truck die, zoals ik alleen maar kan omschrijven als ‘in verregaande staat van ontbinding’ verkerend.
De passagier had geen plaats om zijn voeten neer te zetten want er zat een groot gat in de bodem en de auto's, die achter hem reden, moesten hun koplampen inschakelen daar de ‘exhaustpipe’ van het barrel een dikke zwarte rook de lucht in spoot. Uiteindelijk hebben ze toch de plaatselijke garage bereikt, het wiel van de Daffodil met de kapotte band werd uit de laadruimte, die ook nog gevuld was met een kuub andere rotzooi, gehaald en de band van de Daffodil werd geplakt door een wat bejaarde monteur die het alleen maar had over ‘silly dutch cars’, want "British cars are the best".
Ook het Britse geld was in 1967 een bron van ellende, je had drie getallen bij het afrekenen, pond-shilling-penny... leer dat maar eens als Nederlander. Toen Pa zijn geplakte bandje moest afrekenen kreeg hij te horen "Three and two and five...", dus 3 Pond, 2 shilling en 5 penny's. Pa, die niet zoveel ophad met de Engelse taal, reageerde of hij het in Keulen hoorde donderen en gaf de zeer bejaarde monteur zijn portemonnee met de toevoeging "Vat dur mar oit wadde nodig het... ik verstoh dur niks van...", hetzelfde effect opwekkend bij de monteur.
Na 14 dagen was de vakantie voorbij en werd de terugreis aangevangen, van Dover naar Oostende met de carferry. Eenmaal in Dover aangekomen moesten we nog zes uur wachten voordat we aan boord van de ferryboot konden. We besloten wat te wandelen in Dover en uiteindelijk werd het een soort picknick op een ‘rommelig bosplekje’. Toen we na het eten aldaar wat verder gingen kijken zagen we oude zerken staan met verschillende opschriften zoals ’R.I.P.’ en ‘died in 1897’. Bleek het een oud en al jarenlang verwaarloosd kerkhof te zijn. Uiteindelijk konden we aan boord van de ferry en ook hier waren wat strubbelingen toen een van de matrozen mijn vader in het Engels aanwijzingen gaf hoe hij moest inschepen, mijn vader het niet verstond en wat weer wat problemen gaf. Later, toen het schip uiteindelijk het zeegat koos, vader aan mijn moeder vroeg "Leen..", mijn moeder heette Lena, "Leen, die matroos had ut ovver unne asjhool, wah is dah??".
Het was erg slecht weer en de ferry maakte wat schommelingen. Zelf had ik er niet zoveel last van en ging aan dek kijken naar de golven. Maar mijn ouders zaten in het restaurant gedeelte van de ferry en voor het eerst zag ik mijn beide ouders met een soort ‘geel-groene’ huidskleur en toen ik opmerkte dat het zo leuk was aan dek, gaf mijn moeder alleen de opmerking "Wanne zooi, dit doe ik nojt mir... rotboot!"
Blijft fijn, zulke vakanties.