tekst en foto's: Hans Knot
Recentelijk is een deel van het ‘werklaken’ van de Stadschouwburg Groningen weggehaald. Het gaf de schilders en andere werklieden de nodige bescherming tijdens de restauratiewerkzaamheden aan de buitenzijde van de Schouwburg. Beetje bij beetje zal het eigen uiterlijk van het prachtige gebouw, gelegen aan de Turfsingel, weer ouderwets herkenbaar worden. Het is een van de gebouwen waar niet alleen de gemeente Groningen maar ook vele van de inwoners trots op zijn.
Als binnenkort de tijdelijke verpakking helemaal is verdwenen is de restauratie van de buitenkant van het gebouw voltooid en kan een aanvang worden genomen met diverse herstelwerkzaamheden en aanpassingen van de binnenkant van de Schouwburg. Dat kan alleen als de nodige subsidies worden toegekend en de gemeente zelf ook hier en daar een potje met geld opentrekt voor de nodige restauratieactiviteiten.
Toen ik recentelijk langs het gebouw fietste kwam in herinnering dat in de jaren zestig van de vorige eeuw er nogal wat ongenoegen was over het te volgen beleid van de schouwburgdirectie. Het was destijds vergelijkbaar met de regelgeving van het merendeel van de kerkbesturen: mensen met veel geld konden hun eigen stoel huren zodat ze altijd verzekerd waren van een plekje tijdens een uitvoering. Het leek erop dat de elite voorrang kreeg op de mensen die het zich niet konden veroorloven grote bedragen voor ontspanning uit te geven en daarom incidenteel een bezoek wilden brengen aan de Schouwburg.
Er waren destijds 750 plaatsen beschikbaar, waarvan er 500 in de verhuur waren en er dus voor losse verkoop van kaarten maar 250 plaatsen voor een voorstelling beschikbaar waren. Dit betekende vooral bij populaire voorstellingen volle zalen maar dat bij minder populaire optredens er vaak een zaal met vele lege plekken was omdat dan slechts gemiddeld 20 procent van de huurders van de vaste plaatsen kwam opdagen. Dat gebeurde bij liefst 75% van de voorstellingen die er per jaar waren. Wel was het zo dat de huurders, wilden ze naar een voorstelling gaan, altijd een kaartje dienden te kopen maar gegarandeerd plaats konden nemen op de door hen gehuurde plek. Dat betekende bij voorstellingen, die populair waren, dat er grote rijen mensen zich voor de schouwburg opstelden maar ook ontevredenheid bij de mensen achter in de rij die vaak geen kaartje meer konden krijgen omdat alle plekken inmiddels waren bezet.
Directeur van de Groninger Stadsschouwburg was in 1965 de heer R. van der Horst. Hij was destijds al 12 jaar verbonden aan de Schouwburg in Groningen. Toen hij in dienst kwam vond hij de verhuur van vaste plaatsen maar een naar systeem, maar in de loop der jaren was het toch wel meegevallen. Desondanks besloot hij het systeem met ingang van het nieuwe toneelseizoen, dat in september 1965 begon, te laten vervallen. Het was volgens hem niet alleen ondemocratisch maar ook een verouderd systeem. Met het vervallen was er in geen enkel theater in Nederland nog sprake van huurprivileges en kon in principe iedereen de plek opteren die men wilde hebben, mits er al niet een kaartje voor betreffende plek was verkocht.
De verandering riep wel de vraag op of diegenen die altijd een plek hadden gehuurd zich nog wel wensten in te zetten om individuele tickets te kopen met de gedachte niet meer in aanmerking te kunnen komen voor de mooiste plaatsen. De tickets waren destijds aanzienlijk goedkoper dan de prijzen die heden ten dage dienen te worden betaald. De duurste plek kostte 6 gulden, bij hoge uitzondering bij bijzondere voorstellingen 7,50 gulden.
Van der Horst stelde in 1965 in een interview dat bij het oude systeem een bepaalde groep mensen van mening was dat de schouwburg en haar voorstellingen niet voor hen was, terwijl het doel van de wijzigingen vooral het aantrekken van mensen was, die voorheen niet naar de Schouwburg gingen. Zo stelde hij: “Ik ben bijvoorbeeld al enkele jaren bezig de provincie te activeren voor schouwburgbezoek. We hebben het een beetje psychologisch bekeken. Inderdaad, ik geloof ook dat deze maatregel het publiek zal aanspreken. Aan de andere kant zijn er echter een hele hoop mensen, die erg gevoelig zijn voor een eigen stoel. Als het niet zo goed bezet is, willen we die mensen wel eens een paar rijen naar voren zetten, maar dan zeggen ze soms: — nee, dit is mijn stoel, déze heb ik gehuurd. — Je went aan een plaats; ik heb ook mijn eigen plaats. Als mijn vrouw ergens anders zit, zegt ze: — onze plaats is toch beter.”
Soms kwam het in die tijd voor dat een voorstelling kwam te vervallen. Zo was er in maart 1965 ‘De avonturen van de brave soldaat Svejk’ gepland, maar bij gebrek aan belangstelling ging de voorstelling niet door. Er waren slechts 35 kaarten verkocht. Dat was voor de schouwburgdirecteur veel vervelender dan ‘nee’ te moeten verkopen wegens overgrote belangstelling. Een vrij groot percentage van het Schouwburgpubliek kwam in die tijd trouwens vanuit de provincie. Van der Horst meende dat dit vooral kwam omdat er een vrij grote categorie in de universitaire wereld van de stad Groningen was, die niet aan een bezoek aan de Schouwburg toekwam. Het was hem gebleken dat de belangstelling uit die richting maar matig was, maar in totaliteit was de directeur te spreken over het goede publiek waardoor de westelijke toneelgezelschappen het heerlijk vonden om in Groningen te spelen.