Herinneringen aan de dienstplicht

tekst: Hans Knot

Het eventueel weer invoeren van de dienstplicht werd begin 2023 door een van de Tweede Kamerleden geopperd, mede gezien de kritische situatie op dat moment in Oekraïne. En inderdaad, als je er zo over nadenkt, is er sinds 1968 veel veranderd. Destijds kreeg je op 18-jarige leeftijd als jongeman een officieel registratienummer als militair oproepbaar persoon. Het merendeel van de jongens, dat in de jaren naar de Tweede Wereldoorlog was geboren, kreeg in de periode 1967 tot en met 1969 een oproep onder de wapenen te verschijnen, zoals dat zo mooi werd benoemd.

Dienstplichtig was een zeer normale zaak en voordat je gedurende de eerste periode gelegerd werd in een legerplaats ver van huis, ging er een behoorlijke procedure aan vooraf. Allereerst diende je, nadat de oproep tot keuring was verschenen, vroeg in de ochtend te verschijnen in het keuringsbureau. In mijn geval was dit in een gebouw gevestigd aan de Verlengde Hereweg te Groningen. Een zeer disciplinaire ontvangst werd het, waarbij commanderend ons de indeling van de dag werd bekend gemaakt. Dit werd gevolgd door de opdracht ons op te splitsen in groepen, waarbij ik ingedeeld werd bij de groep die allereerst onder handen zou worden genomen door de militaire geneeskundige dienst. Hierbij was onder meer een arts, die in de meeste gevallen – na een kort gesprek – zou bepalen dat je voor 100% gezond verklaard zou worden en zeker kon rekenen om een periode van 18 maanden te leven en hard te werken op staatskosten, voornamelijk in groen tenue.

Ikzelf had, op 11-jarige leeftijd, een ernstig ongeluk gehad waarbij ik binnen in de hal van de St. Ludgerusschool aan de Tuinbouwdwarsstraat in Groningen van de tweede verdieping naar beneden was gevallen. Men had mijn jas verstopt en ik had klassendienst gehad. Dat betekende, na afloop van de lessen om vier uur in de middag, de onderwijzer – in dit geval Paul Kengen – mee te helpen de borden te wassen en andere ondersteuning te verlenen. Een karweitje dat bij toerbeurt plaatsvond. Die middag in februari 1961, bleek, na afloop van het karweitje, dat mijn jas niet op de plek hing waar het eerder die middag op de kapstok was gehangen. Ik besloot over de leuning naar beneden te kijken of mijn jas misschien een verdieping lager was komen te hangen.

Niet veel meer wist ik me nadien te herinneren, maar ik weet uit overdracht dat ik naar beneden ben gevallen en bovenop het door de leerlingen ingezamelde oud papier terecht ben gekomen. Het kostte maanden van herstel en bovendien een jarenlang verbod om te sporten. Opgelopen was onder meer een gebroken elleboog, een zware hersenschudding, een scheurtje in de rechterknie en een scheurtje in een nier. Dit betekende jaren lang, na gedeeltelijk herstel, dat ik geen sport mocht beoefenen.

Toen ik dus ter keuring werd geroepen had ik een schriftelijke verklaring van onze toenmalige huisarts Löwenberg bij me. Uitgebreid werd gemeld over wat jaren eerder was gebeurd en met nadruk het probleem met de gescheurde nier. Ik werd niet goedgekeurd voor militaire dienst, noch afgekeurd, maar diende voor herkeuring naar Utrecht te komen om de nieren op een harde manier te laten onderzoeken en fotograferen. Ik zal U de handelingen, die daarbij in 1968 werden gedaan, besparen. Maar pijnlijk herinner ik ze me zeker. De uitslag was ook al negatief te noemen, want ik werd goedgekeurd en zou op een latere datum de definitieve oproep krijgen om onder de wapenen te komen.

Het was tevens in de tijd dat ik al een tweetal jaren bezig was met een aantal opleidingen, en wel via het Nederlands Instituut voor Documentatie en Registratuur, het NIDER, aan de Burgermeester van Karnebeeklaan in Den Haag. Nadat ik mijn opleiding tot bibliothecaris had voltooid was daarna respectievelijk die van bedrijfsarchivaris en historisch documentalist aan de beurt. Twee stevige opleidingen die in die tijd in deeltijd werden gevolgd. Studiefinanciering, zoals het de daarop volgende decennia werd genoemd en verstrekt, was totaal onbekend in die vorm. Dus was het werken, studeren en werken geblazen. 1968 was tevens het laatste jaar dat er ook nog, tenminste bij mijn werkgever het Elektriciteitsbedrijf voor Groningen en Drenthe, op zaterdagochtend werd gewerkt. Twee dagen per week in Den Haag werden gezien als werkdagen en dus volledig door de werkgever uitbetaald, evenals alle gemaakte studiekosten.

Wat een goede werkgever, maar er was wel de voorwaarde dat je jezelf voor een aantal jaren aan de werkgever contractueel verbond. Daartegenover stond het goede gegeven dat mijn toenmalige leidinggevende vocht als een leeuw om te voorkomen dat ik echt voor langere tijd zou zijn uitgeschakeld voor het werk en de studie. Dit resulteerde uiteindelijk dat er een verzoek werd ingediend bij het Ministerie voor Defensie om de stempel ‘buitengewoon dienstplichtig’ toe te kennen. Weken van wachten werd beloond met uiteindelijk de schriftelijke bevestiging dat ik dus niet onder de wapenen hoefde maar incidenteel zou worden opgeroepen voor oefeningen van de BB, een afkorting die destijds stond voor ‘Bescherming Bevolking’. Ik had dus de vrije hand, hoefde niet in dienst in 1968 en bovenal was de oproep van de BB slechts eenmalig.