tekst: Hans Knot - foto: Marga Klompé in 1970
(Collectie SPAARNESTAD PHOTO/Harry Pot, CC BY-SA 3.0 nl, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=11485578)
Begin jaren zeventig van de vorige eeuw, om precies te zijn in februari 1971, werd er in Den Haag bekend gemaakt dat het zo goed als zeker was dat de toenmalige minister Marga Klompé voor haar toen spoedig te verwachten aftreden, meer bekend zou maken betreffende de nota over de toekomst van de regionale omroepen in Nederland. En inderdaad enkele dagen later werd bekend dat er beslist geen ruimte voor meer regionale radiostations was, laat staan tot het opstarten van televisieprogramma’s.
Er was geen geld beschikbaar voor uitbreidingen. De kijk- en luistergelden waren destijds gefixeerd tot minstens 1979. Er zou wel geld kunnen vrijkomen als de regionale radio- (en tv-) stations, behalve uit de omroepbijdrage, tevens uit reclame gefinancierd zouden kunnen worden, zoals dat met de landelijke omroepen destijds al het geval was. Minister Klompé was echter beslist niet van plan in dat stadium toestemming te verlenen tot het invoeren van reclame in de uitzendingen van de toenmalige regionale omroepen. Volgens de minister zou invoering van reclame leiden tot ernstige verzwakking van de financiële positie van een groot aantal regionale dagbladen.
Compenserende deelneming van de regionale dagbladen in de exploitatie van regionale radio- (en tv-) stations was in het kader van de toenmalige omroepwet, die het verdienen aan het bedrijven van omroep uitsloot, niet mogelijk. Het leveren van journalistieke diensten door regionale dagbladen aan regionale omroepen compenseerde evenmin het verlies aan inkomsten aan advertenties.
Uitkeringen aan regionale dagbladen van een deel van de opbrengst van eventuele reclame via regionale omroepen, zo had onderzoek uitgewezen, zou eveneens leiden tot dezelfde onbevredigende resultaten als de tijdelijke uitkering aan de landelijke en regionale dagbladen uit de opbrengst van de STER-reclame. Het onderzoek, verricht in opdracht van het ministerie van CRM, wees tevens uit dat een continue uitkeringsregeling principieel ook onjuist werd geacht.
Wel werd er een voorstel gedaan tot de uitbouw van de toen al actieve regionale radiostations. Minister Klompé had daarbij een zwaarwegende principiële en praktische voorkeur voor omroepen krachtens artikel 47-A van de toenmalige omroepwet. Dat waren filialen van de NOS, zoals de RONO in Groningen en de ROZ in Maastricht, dat waren. De toekomstige regionale omroepen vallend destijds onder Artikel 47-B, zoals de stations gepland in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Kennemerland en Noord-Brabant, en die bestuurlijk, technisch en programmatisch los van Hilversum (de NOS) zouden gaan staan, wilde minister Klompé ook niet aanbevelen of ondersteunen.
Politiek lag dit nogal moeilijk. De PvdA, ondersteund door een Kamermeerderheid, had bij de totstandkoming van de toenmalige omroepwet per amendement de oprichting van 47-B omroepen mogelijk gemaakt. D'66 was ook voor de instelling van deze 47-B-omroepen. Ook de overgrote meerderheid van de VVD, een van de toenmalige regeringspartijen, was voorstander. In de KVP zou een minderheid voor 47-B-omroepen zijn geweest.
Verwacht werd dat als minister Klompé, gezien het politieke klimaat, gedwongen zou worden 47-B-omroepen toe te laten, zij in elk geval zou willen tegenhouden dat deze omroepen, behalve uit de omroepbijdrage en de landelijke STER-opbrengst, financieel tevens zouden worden gefinancierd door subsidies vanuit lagere overheden.
Het gemeentebestuur van Rotterdam had zich bijvoorbeeld bereid verklaard een regionaal radiostation met een miljoen gulden per jaar te willen subsidiëren. Gedeputeerde staten van provincies als Noord-Brabant en Friesland, hadden zich destijds eveneens uitgesproken voor de subsidiëring van een omroep in hun regio. Het zou nog tot in de jaren tachtig duren voordat bijvoorbeeld regionale radio er kwam in de regio Den Haag en televisie voor de regio’s werd pas in begin jaren negentig werkelijkheid. Er zouden nog vele discussies volgen op de plannen van Marga Klompé en haar vele opvolgers op voornoemd ministerie.