tekst: Hans Knot foto: Kilima Hawaiians met orkets [door: Raucamp, Koos / Anefo]
In een oud radioprogramma van Radio Noordzee, het station dat in de jaren zeventig behoorlijk succesvol was, hoorde ik recentelijk een reclamespot voor een Strengholt concern activiteit onder de noemer ‘Reditune’. Een onderneming waarin een aantal van de voormalige Radio Noordzee medewerkers na 31 augustus 1974, de dag dat het station uit de ether verdween met de komst van de zogenaamde anti-zeezenderwet, hun dagen zouden kunnen vullen.
Achtergrondmuziek banden voor in bedrijven, kantoren en winkels. Uiteraard tegen betaling en een mooie manier om voormalige medewerkers nog een belegde boterham te kunnen laten verdienen. Het herinnerde mij aan de resultaten van een onderzoek die in januari 1974 werden bekend gemaakt. Achtergrond muziek, die waar dan ook gedraaid of gehoord werd, diende rustige muziek te zijn. Of er sprake diende te zijn van mooie muziek was totaal niet van belang, want dat kon voor de toehoorder alleen maar een afleidende factor zijn. Of de ten gehore gebrachte muziek te licht of te zwaar was voor de toehoorder was van minder belang maar te drukke muziek kon leiden tot onrust.
Zie daar enige van de bevindingen van het Instituut voor Psychologisch Marktonderzoek uit Schiedam, dat in opdracht van de BUMA — het bureau muziek auteursrechten — een verkennend onderzoek had gehouden met als doel aan de weet te komen wat precies het publiek prefereerde als muzikaal geroezemoes op de achtergrond. In de volksmond was er voor dit soort muziek dan ook sprake van ‘behang’, muziek waarbij je in de achtergrond iets hoorde zonder dat je daarbij echt diende na te denken.
Het was destijds in de jaren zeventig van de vorige eeuw. het eerste onderzoek in deze richting ooit in Nederland gedaan. Het meest geschikt vonden de proefpersonen voor achtergrondmuziek in het algemeen de muziek van bijvoorbeeld Flutes Unlimited, de soundtrack van Turks Fruit met onder meer Toots Thielemans en het orkest van Rogier van Otterloo, Percy Faith Orchestra en opmerkelijk het trompetgebeuren van de Gebroeders Brouwer. Verder werd genoemd de muziek van Harold Smart. Edward Grieg en de orkesten van Malando en Kai Warner.
Vier schalen heeft men in Schiedam destijds bij dit onderzoek gehanteerd: appreciatie, dynamiek, verteerbaarheid en populariteit. Volgens deze schalen lag de zogenaamde beatmuziek niet hoog op de lijn van appreciatie echter wel hoog op de lijn van dynamiek, en laag op de lijn van verteerbaarheid. De populariteit was gemiddeld bevonden. Hieruit bleek dat deze muzieksoort als algemene achtergrondmuziek dus weinig geschikt werd bevonden.
Als het gaat om gebrachte klassieke muziekstukken of – fragmenten kan gesteld worden dat destijds deze keuze er wel iets beter vanaf kwam. Ze werden als middelmatig geapprecieerd en als lekker rustig bevonden. Echter werden er ook opmerkingen geplaatst als zou het te zwaar overkomen en dus als storend worden beschouwd. Of het een doorsnee onderzoek betrof is niet geheel duidelijk bij de beschouwing van de meest populaire deuntjes die werden genoemd. Namelijk de muziek van de Kermisklanten, de Gebroeders Brouwer, Helen en Fred en gelukkig ook die van het orkest van Malando en de Kilima Hawaiians.
Uit het onderzoek, waarvan de resultaten in januari 1974 bekend werden gemaakt, kwam verder onder meer naar voren dat de waardering bij de achtergrondmuziek in supermarkten toch wel iets zwaarder te noemen was dan elders. Minder populaire muziek achtte de toehoorder nog wel geschikt maar liever niet tijdens de meer drukkere uren in de winkels. Echte luistermuziek wenste de supermarkt bezoeker liever niet te horen aangezien die afleidde bij het maken van een keuze van de te kopen producten. Bovendien vond men het als lastig dat er telkens onderbrekingen plaatsvonden midden in een muziekstuk om ‘mededelingen’ aan de bezoeker kenbaar te maken.
Wel dient nog te worden vermeld dat uit het onderzoek naar voren kwam dat vrouwen destijds minder conservatief stonden tegenover het brengen van populaire muziek als ‘behang’ dan mannen. Ze, de vrouwen, waardeerden de muziek ook meer dan de mannen. Het werd in het onderzoek dan ook aangemerkt als het zogenaamde ‘Veronica syndroom’.