Satelliet

tekst: André van Os

Al in de jaren ’70 van de twintigste eeuw leek het zo veelbelovend: de schotel. Geen vliegende, maar een satellietschotel, voor ontvangst van radio- en televisie-uitzendingen. De echte ‘early adopters’ waren migranten in met name de grote steden, die satellietschotels aan de buitenkant van hun huis schroefden om televisiestations uit o.a. het Midden-Oosten via de ruimte te kunnen oppikken. In sommige wijken ontstonden zo “wouden van schotels”, vergelijkbaar met de bossen aan tv-antennes die op de daken stonden voor de introductie van kabeltelevisie (en radio).

Ook die relatief nieuwe kabeltelevisie was overigens afhankelijk van schotels, maar dan van hele grote. Op centrale plekken werden daarmee signalen opgevangen die vervolgens via het kabelnet werden gedistribueerd. Ook handig voor piraten: die hoefden alleen nog maar met laag vermogen op zo’n schotel van een kabelbedrijf in te stralen voor ‘eigen’ dekking op het kabelnet. Maar zou die schotel nou een rol gaan spelen voor het grote publiek, los van de enkele particuliere hobbyist die er al één had hangen?

Men bereidde zich er in elk geval op voor, zoals bleek op de ‘Satellietomroep-conferentie’ gehouden in januari 1977 in het Zwitserse Genève. Delegaties van meer dan 150 landen hielden zich daar ruim een maand bezig met plannen en wensen voor ‘omroep vanuit de ruimte’. Het doel was om afspraken te maken voor de positie van ieders satelliet, de frequentie waarop kon worden uitgezonden en het aantal kanalen.

Vergelijkbaar dus met andere frequentieverdelingen die al teruggaan tot de 19e eeuw. Zo is de Internationale Telecommunicatie Unie (ITU), opgericht in 1865, één van de oudste internationale verdragsorganisaties. Het in gebruik nemen van radiofrequenties was een belangrijke reden voor het ontstaan en de verdere uitbouw van de ITU, schreven Hins en Van Eijck in een bundel over de verdeling van radiofrequenties uit 2011. “Radiofrequenties vragen om internationale coördinatie omdat zij nu eenmaal eigenschappen hebben die niet stoppen bij de landsgrenzen. Het is inherent aan etheruitzendingen dat zij grensoverschrijdend zijn. Dat was zeker het geval in de begindagen van de telecommunicatie. Aanvankelijk werd gebruik gemaakt van lange golflengten, die erg ver konden reiken.”

Wat voor lange golf en korte golf gold, zou al helemaal gelden voor telecommunicatie via de ruimte met gebruik van satellieten. Toch kwam in de ogen van de Nederlandse PTT (het staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie) de conferentie in Genève op een “relatief vroeg moment". De PTT verwachtte namelijk dat de eerste omroepsatelliet pas in 1985 operationeel zou zijn, zo werd gemeld in het Nieuwsblad van het Noorden van 11 januari 1977. Daarmee zaten de PTT beambten er niet ver naast: in maart 1985 werd de Société Européenne des Satellites opgericht, de eerste commerciële satellietexploitant in Europa. SES exploiteerde sinds 1989 ‘Astra’, het direct-to-home satellietsysteem voor verspreiding van satelliettelevisie en radiodiensten.

In de krant werd al beschreven hoe men dat satellietsysteem voor zich zag. De Nederlandse radio en tv-bezitter zou “door een druk op de knop van zijn toestel een groot aantal, voornamelijk Westeuropese programma's van zeer redelijke kwaliteit kunnen ontvangen, waarvoor hij evenwel een speciale antenne (schotel- of parabool-antenne), plus een apparaat dat frequenties omzet, moet aanschaffen. Zo'n geheimzinnig apparaat op het dak - een dergelijke parabool-ontvanger krijgt een doorsnede van 80 a 100 centimeter - gaat de individuele rtv-bezitter volgens het huidige prijsniveau ongeveer fl.1000,- kosten.” Guldens uiteraard.

Dat zou leiden tot meer keuzevrijheid van de kijker en luisteraar: “In de nieuwe situatie bepaalt de bezitter van een tv-toestel met al of niet gemeenschappelijke paraboolantenne op het dak zelf of hij op een bepaald moment een Italiaans, Duits, Frans, Belgisch, Zwitsers of Luxemburgs programma wenst te ontvangen. Dat moet volgens de PTT, maar ook naar het oordeel van de NOS, een aantrekkelijk vooruitzicht zijn, zelfs als daarvoor een extra bedrag moet worden betaald.” Dat lijkt een opmerkelijke opstelling van met name de NOS die toch tot 1995 probeerde (commerciële) satelliet-televisie buiten de Nederlandse deur te houden.

Er zou nog een voordeel zijn dat, als het door was gegaan, een aantal opvallende ‘landmarks’ in Nederland zou hebben doen verdwijnen, inclusief wellicht “de grootste (rechtopstaande) kerstboom van de wereld” in Lopik. Want, zo schreef men, “even attractief - vooral voor de NOZEMA, een gemengde NV van omroep en PTT - is het toekomstbeeld dat alle zeven zendstations (zendtorens die voor het transport van de omroepprogramma’s in ons land moeten zorgen) voor omroep in het eigen land kunnen verdwijnen. Immers, ‘Hilversum’ stuurt haar programma's de ruimte in naar de Nederlandse satelliet op 36.000 kilometer boven de aarde en meneer Pietersen in Veendam of Roosendaal ontvangt ze via zijn parabool-antenne op zijn huis, zonder hulp van wie of wat dan ook, zomaar terug op zijn scherm.” Maar zover is het dus nooit gekomen…

Ondanks de visioenen en toekomstdromen nam de Nederlandse PTT op de conferentie een afwachtende houding aan ten aanzien van satellietomroep. Het zou veel te voorbarig zijn als Nederland zich met volle kracht in het ruimte-omroepavontuur zou storten. Er waren nog voldoende mogelijkheden voor de omroep om zich “via de klassieke wegen aan het kijk- en luisterpubliek kenbaar te maken”. Omroep via een eigen satelliet kon hooguit aanvullend zijn, dacht de PTT. En het bijbehorende prijskaartje was natuurlijk al uitgerekend: “Als op dit ogenblik volledig overgeschakeld zou worden op satellietomroep en als het Nederlandse publiek dezelfde mogelijkheden zou willen behouden, zou dat in totaal viermaal zoveel kosten als thans het geval is.”

Daarbij kwam, net als bij radiofrequenties, dat er een zekere mate van ‘over straling’ (spill-over) zou optreden, besefte de technisch zeer onderlegde leider van de Nederlandse delegatie in Genève, ir. F. R. Neubauer van de PTT. Hoewel satellietomroep werd gepland voor nationale ‘verzorging’ en individuele ontvangst, waren er geen onbeperkt kleine willekeurige satellietbundels te realiseren. Daarom werd in Genève gestreefd naar een satelliet-positie die gedeeld kon worden met andere landen, waarvan de omroepprogramma’s aantrekkelijk voor de Nederlandse tv-kijker zouden kunnen zijn. Dat scheelde ook weer draaien aan je schotel om de satelliet van een ander land op te pikken. Op verzoek van de genoemde Internationale Telecommunicatie Unie van de Verenigde Naties had de PTT inmiddels wel een ‘wensenpakket’ ingediend. Daarin werd namens Nederland gevraagd om maar liefst vijf kanalen: vier voor tv en één voor radio.

De ‘direct-to-home’ satelliet-uitzendingen zijn in Nederland nooit echt groot geworden. De kabelmaatschappijen leverden een simpeler dienst waarvoor je geen antenne of schotel nodig had. Dat veranderde pas - zoals zoveel andere dingen - met de komst van breedbandig internet. Glasvezel verving koper en coax. Hoewel dat breedbandige internet sinds kort ook bereikbaar is via… satelliet. Maar daar hadden al die delegaties in 1977 in Genève echt niet van kunnen dromen.