100 Jaar radio (19): De Telegraaf en Telefoonwet van 1904 belicht in 1953

tekst: Hans Knot

Na de Tweede Wereldoorlog werden er beetje bij beetje in de vele gezinnen bekeken wat de mogelijkheden waren zo snel mogelijk weer de nodige centen bij elkaar te scharrelen om tot aanschaf te kunnen overgaan van een radiotoestel dan wel zelf een ontvanger te gaan bouwen. Zoals bekend had de bezetter massaal besloten dat alle radiotoestellen dienden te worden ingenomen. Dat lang niet een ieder daaraan had voldaan en een ontvanger op slimme wijze had verstopt, is tevens algemeen bekend.

Maar het in bezit hebben van ontvangstapparatuur viel in de naoorlogse periode onder de regelgeving van de Telegraaf- en Telefoonwet van 1904. In de Technische Mededelingen nummer 24 van de Nederlandse Radio Unie verscheen in 1953 een overdenking van N. Tjalling de Bode, die op een heerlijke manier de regelgeving nogmaals onder de aandacht bracht. Zo schreef hij onder meer verwijzend naar voornoemde wetgeving: ‘Met genoegen zie ik Uw gelaat afwenden. Wetten! Heeft niet onlangs een oud-premier in de Tweede Kamer de minister van Justitie verweten, dat het in Nederland niet past zo keen te zijn op wetten?’

Tjalling de Bode vervolgde met een waarschuwing: ‘Maakt U een bandrecorder, is hij bijna gereed of helemaal klaar, of wordt deze reeds gebruikt? De T&T wet kan het gebruik verbieden. Overigens wees gerust, de boete mag niet meer dan duizend gulden zijn. Was U een Duitser, dan zei U: “Befehl ist Befehl”. Maar u bent een Nederlander en dus zegt U: “Dat kunnen ze toch niet controleren”. Let wel deze woorden zijn geuit in 1953.

Het ging in het betoog in principe om de verplichting in het bezit te zijn van een luistervergunning. En dat ging volgens de Bode niet alleen om het in het bezit hebben van een radio-ontvangstinstallatie maar ook voor het hebben van een bandopnameapparaat. Hij vervolgde met: ‘Als U zelf de wet ontduiken wilt, moet U het ook anderen gunnen. Gesteld, dat morgen de helft van luisterend Nederland zijn luistervergunning inleverde en verder clandestien gaat luisteren. Onherroepelijk vindt U dan binnenkort ook de helft van Uw loon in het bekende doorzichtige zakje en ook dan moet U het loyale gebaar maken van ‘laat zo maar’. De T&T wet is de bron van Uw salaris. Hij verbiedt het hebben van een ontvangstinrichting; hetzij in gebruik, hetzij op zolder onder het stof als het zonder luistervergunning met bijbehorende luisterbijdrage wordt gebruikt.’

De schrijver van het artikel stelde dat hij aan de ene kant voldoende informatie had verstrekt maar dat de redacteur van de Technische Mededelingen van de NRU wenste toch nog wat meer te weten, onder meer of er in de toenmalige toekomst ook belasting diende te worden betaald op een magnetofoon. Reden voor Tjalling de Bode eens na te gaan wat de wet er destijds over zei: ‘Tot goed begrip van zaken dient het volgende. Het staatsbedrijf der P.T.T. heeft het monopolie van de transmissie van middelen, die een immateriële inhoud vertegenwoordigen. De voornaamste gronden van het monopolie liggen in de verzorging van een algemeen belang, met een niet op winst gericht doel en de geheimhouding. Sectoren, die bij de gestelde kosten verlies opleveren worden niet uitgesloten, doch hebben onder gelijke voorwaarden deel aan de diensten als de winstgevende sectoren.’

Na grondig te zijn ingegaan op de monopoliepositie van de P.T.T. ging de auteur verder in op de toen zeer jonge magnetofoon ofwel bandrecorder als huisobject en de eventuele wetgeving. ‘Als authentieke interpretatie kent de wet geen bandrecorder of magnetofoon. Alleen komen de woorden ‘geluidsopnametoestellen’ en ‘geluidsweergavetoestellen’ voor. Maar, meent U niet, dat dit voor de wet een bezwaar is. Als zich volgende week een vehikel op de weg voordoet, dat beweegt wordt door stoomkracht, onbekend en nooit gezien, gelooft U dan maar dat het onder de motor- en rijwielwet valt.’

Tjalling de Bode memoreerde aan de T&T wet waarin onder meer werd vermeld dat het registreren van met de radio-ontvanginrichting opgevangen morseseinen en dergelijke verboden was. Daarna werd gezegd dat men de ontvangstinrichting ook niet voor andere doeleinden mocht gebruiken en dan nog eens, ook geen andere toestellen mocht gebruiken om met behulp van elektrische energie deze over te brengen. Het zou namelijk voor zintuiglijke waarneming worden weergegeven.

Hij vervolgde onder meer met: ‘Naar analogie en volgens technologische en wetshistorische interpretatie komt het mij voor, dat alleen voor een magnetofoon, die niet vanuit een radio-ontvanginrichting of vanuit een openbare telefoon gemoduleerd kan worden, geen machtiging nodig is, mits hij binnenshuis blijft. Het ergste is als U een omroepprogramma opneemt en dat tijdens een openbare bijeenkomst afdraait, want behalve dat de Minister en de burgemeester U in de kraag laten grijpen, haken ook nog de BUMA en de Stemra in. De auteurswet spreekt van ‘rollen’ en ‘al dan niet draadloos’ en ‘weergave door luidsprekers’. Maar ik ben geen jurist, noch minder een rechter en alleen de laatste is bevoegd de wet te interpreteren.’

Het is bijna onmogelijk je anno nu te verplaatsen in de gedachtegang van 1953 met alle technische snufjes om beeld en geluid in welke vorm dan ook vast te leggen, te verspreiden en te archiveren. Ik denk nog vaak terug aan de tijd, een 25 jaar geleden, dat we bij de productie van een voorlichtende video voor de universiteit alle in beeld verschijnende mensen, dus ook passanten, om toestemming dienden te vragen of ze in het eindproduct in beeld mochten verschijnen. De tijden zijn duidelijk veranderd.