100 Jaar radio (2): Saluut aan de radiotechnicus

tekst: Hans Knot

In het jaar dat de viering plaatsvindt dat het medium radio een eeuw bestaat, neem ik je mee terug naar het jaar 1951. Er was nog geen televisie in ons land, hoewel het er aan stond te komen. Na de oorlog, waarin het merendeel van de radiobezitters de radio had ingeleverd in opdracht van de bezetter, kwam mondjesmaat ‘de radio’ weer in de huiskamer terug. Uit het legaat ‘Mans’, dat ter beschikking is gesteld aan het archief van Freewave Nostalgie, kwam recentelijk een groot aantal edities van ‘Technische Mededelingen’, een uitgave van de Technische Dienst van de N.R.U. tevoorschijn. De afkorting stond destijds voor de Nederlandse Radio Unie.

In de aflevering nummer 13, die op 22 juni 1951 verscheen, werd ‘Saluut aan de radiotechnicus’ gepubliceerd, een ode die eerder, op 12 mei dat jaar, in Het Parool was verschenen. In het kader van 100 jaar radio hierbij nogmaals de ode van bijna 70 jaar geleden: ‘Nu Philips jubileert is het moment gekomen voor een saluut aan de radiotechnicus. De technicus in de industrie, welke overal ter wereld de bakermat is geweest van de radio-omroep, de technicus in de radio-omroep zelf, de technicus in de radiohandel, die bij het publiek thuis het radiotoestel in orde houdt. Deze technici, de zorgzame vaders van alle radio-omroepactiviteit, zijn meestal anonieme mensen.

Een enkele keer leert men hun namen bij de opgave van een radioprogramma. Dan gaat het om studiotechnici, die een onmogelijk te negeren, technisch-artistiek aandeel in de uitzending hebben gehad. Maar heel vaak wordt ook dit vergeten, omdat het publiek, die grote en dikwijls onverschillige consument van omroepideeën en -klanken, alleen maar belangstelling heeft voor de ‘sterren’: de stemmen der acteurs, de orkestleiders en orkesten, de vertrouwde omroepers en omroepsters, de reporters, rubrieksprekers en komieken.

Lijnreportage Kurhaus, 1935 (Foto: Collectie Paul Snoek/Freewave Nostalgie)

Toch is het goed te bedenken, dat iedere stap, die het radioprogramma (sedert Philips de experimentele basis begon en bijvoorbeeld de eerste uitzendingen van het Concertgebouworkest organiseerde) vooruit heeft gemaakt, aan de onderzoekende geesten en uitvoerende activiteiten van de technici te danken is geweest. Dat ieder artistiek idee in het radioprogramma door de verwezenlijking van een technisch idee vooraf wordt gegaan. Dat in de eenzame zendergebouwen van Lopik de technici het laatste woord over de uitzendingen spreken. Dat in de studio’s, de reportageauto’s, aan de lijnverbindingen en controleapparaten, de technici hun artistieke collega’s het werken mogelijk maken. Dat in de huiskamers, waar het radiogeluid, die vertrouwde metgezel, plotseling uitvalt, de haastig opgeroepen technicus de belangrijkste man wordt geacht.

Voor de radioconsumptie door het publiek zwoegen technici – van geleerden tot monteurs – dag en nacht. Voor vele radioprogramma’s zijn zij het eerst en nog het laatste ter plaatse. Kalme, exacte, handvaardige mensen. Plichtsgetrouw en bescheiden, maar niet minder dan welke artistieke microfoonfavoriet ook bezeten door de grote, in het hart brandende en zich steeds verder ontwikkelende idee der draadloze communicatie. Daarom een saluut aan de anonieme radiotechnicus.’