tekst: Lieuwe van der Velde
ROYAL AUSTRALIAN NAVY ´To fight and win at sea´
Wie in 1926 gestaan had op de rode zandstenen rotsen aan de haven van Melbourne, had iets kunnen zien van historisch belang. In september 1926 sleepten drie sleepboten, de Agnus, de Minah en de Plover, een oud oorlogsschip naar de laatste rustplaats. Dit schip was de Cerberus; ontdaan van alle nog bruikbare materialen. Ze sleepten de romp naar Half Moon Bay. Daar moest deze als rif en golf breker dienst gaan doen. (De juiste positie is: 37 grd 58 min 60 sec Zuid en 146 grd 28 min en 27 sec Oost).
Maar wat was de geschiedenis van dit opmerkelijke schip? Ik hoorde voor het eerst over dit schip in een film op de BBC. Daar werd dit even terloops genoemd als onderdeel van een natuurfilm. Daarna heb ik contact gezocht met de Australische overheid en hoorde lange tijd niets. Tot er een e-mail kwam, of het juist was dat ik informatie wilde hebben. Dat heb ik bevestigd en daarna kreeg ik veel foto’s en een beschrijving van dit schip. Ik kreeg zelfs een proefschrift van Alan Deogracias. Hij is majoor in het Amerikaanse leger en promoveerde voor zijn studie geschiedenis op een onderzoek over het belang van een draaibare geschut opstelling: “A revolution in military affaires”.
Na de Krimoorlog (1853-1856) was er een wankele vrede tussen Engeland en Rusland. En deze toestand veroorzaakte veel onrust in zes Engelse kolonies in Australië. Deze kolonies waren voor hun bescherming helemaal afhankelijk van de Britse marine. Niet direct naast de deur. En dus vonden deze kolonies dat ze zelf iets moesten doen voor hun bescherming. Ze waren bang voor een aanval van de Russische vloot op de haven van Melbourne of Queenscliff. De beide forten daar, stelden wat bewapening betreft niets voor.
Koningin Victoria had in 1851 aan de kolonies zelfbestuur gegeven, maar hun bescherming bestond eigenlijk niet. Er lagen een paar oude oorlogsschepen en dat was het dan. Daarom werd er besloten een modern ijzeren oorlogsschip te laten bouwen. En dit werd het eerste oorlogsschip met een draaibare opstelling voor de kanonnen. Gebruikelijk was toen, om het geschut in de zijkant van het schip te plaatsen onder het bovendek. Een draaibare opstelling is uiteraard veel effectiever en wordt nog steeds gebruikt. De kosten voor een dergelijk schip waren toen 125.000 Pond. Waarvan Engeland 100.000 zou betalen. De Engelse regering zag het nut ook wel in van een goed bewapend schip voor Australië.
Derhalve dienden de kolonies zelf de resterende 25.000 Pond bij elkaar zien te krijgen. Dat lukte prima en werd de bouw gegund aan Palmer Ship Building & Iron Works op de werf Jarrow in Engeland. Het schip werd voorzien van twee Maudslay triple compound stoommachines. Het schip werd 225 feet lang (bijna 69 meter) en woog maar liefst 3500 ton. De twee stoommachines dreven elk een schroef aan en dit gaf het schip een snelheid van 10 knopen. Dit komt overeen met 18 km per uur.
De romp was gemaakt van 8 cm dik staal en het dek was maar liefst 3 cm dik met daarop een laag teakhout. Het schip kon helemaal worden afgesloten van de buitenwereld en water. Op deze manier was het schip niet stuk te schieten door het toenmalig bestaande geschut.
Maar door het enorme gewicht liep het schip niet snel tegen de golven op, maar ging er voor een deel dwars doorheen. En dat was voor de zeelui van die tijd ongehoord. Tijdens de hele reis naar Australië deserteerden er steeds weer bemanningsleden. En dat begon al in Gibraltar. Men had toen de Golf van Biskaje meegemaakt met alle problemen van dien.
Met de bouw van dit drijvende fort werd in 1867 begonnen. En een zekere kapitein W.H. Norman werd aangesteld om de bouw te begeleiden en het schip later naar Port Philip te brengen. Port Philip is de baai voor de stad Melbourne in Australië. Maar voordat het schip klaar was kwam kapitein Norman te overlijden. Een andere kapitein, Panter, nam de taken over.
Na de tewaterlating en een aantal proefvaarten, begon de reis van het schip naar Australië. En dat ging niet zonder problemen.
Op het eerste stuk van de werf naar Plymouth, merkte iedereen dat het schip een beetje slagzij maakte. De ene kolen bunker was net iets groter gemaakt dan de andere, dus dat scheelde al snel een paar ton kool. Met het laden van de kolen dienden ze hier rekening mee te houden. Tijdens de proefvaarten was dit niet te voorschijn gekomen, omdat de kolenbunkers toen lang niet vol waren. Maar de kapitein had berekend, dat er absoluut niet genoeg kolen aan boord waren om de reis naar Gibraltar te maken. Snel werden er drie masten aan dek gezet, met de benodigde zeilen. Ook werd de voorste draaibare kanon opstelling weggehaald en deze ruimte werd ook vol kolen gestort.
De kanonnen met de bij behorende spullen werden door een ander schip apart naar Australië gebracht. Maar ondanks al deze maatregelen kwam het schip aan in Gibraltar met slecht 2000 kg aan kolen als restant! Het gevaarte vertrok vanuit Chatam op 29 oktober 1870 en de bemanning bestond uit 25 mensen, waaronder dus kapitein William Henry Panter. Panter was kapitein van HMVS Nelson en kwam met dit schip aan in juni 1870 om het commando van dit nieuwe schip op zich te nemen. Via het Australian National Maritime Museum kregen we de beschikking over de foto van dit schip. Deze is ongeveer in 1870 gemaakt.
De reis begon met slecht weer en de kapitein was genoodzaakt beschutting te zoeken in de luwte van Spithead, onder het eiland Wight. Toen het weer opknapte ging de reis verder naar Plymouth. Het schip was voor Panter totaal onbekend dus hij bleef zoveel mogelijk langs de kust varen richting Plymouth. Maar uiteindelijk moesten ze toch naar Gibraltar en dat ging maar net goed. In de golf van Biskaje, berucht om de hoge golven, scheelde het maar weinig of men was het schip kwijtgeraakt. Op de werf had men berekend dat het schip maximaal 30 graden scheef kon. Maar op de inclinometer in de stuurhut, kwam het regelmatig voor dat de 40 graden werd bereikt door hoge golven.
Het merendeel van de bemanning had er dan ook geen twijfel: over: dit schip zou Australië nooit bereiken. Een schip dat met veel geweld door de golven heen voer; dat vonden ze maar niks. En ook het binnen zijn terwijl alles dicht zat vonden de meesten verschrikkelijk. In de gepantserde stuurhut was er één raam met extra dik glas. Dan kon je toch tijdens slecht weer naar buiten kijken. Maar voor de rest moest je op het kompas vertrouwen. Ook de schoorsteen was voorzien van een klep, die dichtging bij overkomend water. Dat dit niet al te lang dicht kon is duidelijk.
Maar eenmaal in de Middellandse zee, was het weer buitengewoon. Alleen de hitte aan boord was enorm. Op 3 januari maten ze een temperatuur van 55 graden Celsius in de machinekamer. Ze waren toen via het net geopende Suez kanaal, in de Rode Zee aangekomen.
Na een stop in Aden, om kolen te bunkeren, ging de reis verder naar Ceylon en Batavia. In elke haven was dit schip een sensatie en werd door de iedereen, die iets van schepen wist, geïnspecteerd. Vooral de draaibare kanonopstelling was iets zeer bijzonders. In Batavia gaf de bemanning een demonstratie met de overgebleven achterste geschut toren. Ze draaiden de grote opstelling richting een oud zeilschip, dat door de plaatselijke autoriteiten beschikbaar was gesteld. Ze schoten met twee kanonnen tegelijk en van het schip bleef helemaal niets over. Maar ook niet van de ramen, van de gebouwen langs de haven! De klap was enorm, maar het gaf wel aan wat voor een geducht wapen dit was. Uiteraard kon je niet in de geschuttoren zijn, als de kanonnen werden gebruikt. Het laden ging in de toren en daarna kon je ze afvuren met een lange draad, ver van de toren.
Daarna werd de reis vervolgd naar King George ’s Sound in west Australië. Dit is een prachtige natuurlijke haven (baai) en daar werd het schip gepoetst en schoongemaakt. Alles wat stuk was werd vervangen en zo zag het schip na 8 dagen er weer prima uit. En schoon en fris begonnen ze aan het laatste stuk over de Great Australian Bight naar Melbourne (de grote Australische bocht is de door de Nederlander Thijssen in 1627 voor het eerst in kaart gebracht.) Op zondag 9 april 1871, na een tocht van 123 dagen, arriveerde de Cerberus in Port Philip Bay voor de kust van Melbourne.
Maar bij de bevolking, die dit gevaarte aan zag komen, zat de schrik er goed in. Was dit toch nog een Russisch oorlogsschip, of was het door hun bestelde oorlogsschip. Men wist het niet zeker. Omdat het laatste stuk van de reis op een zaterdag en een zondag was, had niemand dit doorgeven aan Melbourne. De telegraafkantoren waren in het weekeinde gesloten. De opluchting was dan ook groot toen kapitein Panter een bepaalde serie vlaggen liet hijsen, die aan kenners aangaven dat dit goed volk was.
Langzaam draaide de Cerberus de baai in en kwam uiteindelijk aan de kadekant. Dit was een plek al tijden geleden in orde gemaakt voor dit schip. Toen alles vast zat en de bemanning aan het dek kwam, ontstond er een spontaan applaus. In de weken daarna, begon het verwijderen van alles wat voor de overtocht naar Australië nodig was geweest en werden de voorste twee kanonnen weer gemonteerd.
Uiteraard is er in de loop van de jaren regelmatig geoefend met schip en bemanning. Als de kanonnen werden gebruikt in de baai, dan regende het na die tijd klachten. Vrijwel alle ramen van huizen in de wijde omtrek gingen stuk. De marine vergoedde dit wel, maar wat een werk. Later schoten ze met het geschut ver buiten de haven. Op deze prachtige foto is goed te zien dat er geoefend werd.
Oorlog heeft het schip nooit meegemaakt, dus kennelijk was de dreiging naar de Russen voldoende. Maar toch zijn er ooit vijf mensen omgekomen tijdens het leggen van een zeemijn. Hierbij ging iets fout en de mijn explodeerde voortijdig. Een aantal mensen aan dek werd weggevaagd door de enorme ontploffing. Het schip zelf had geen schade… Het schip bleef in de baai tot 1914; tot het begin van de Eerste Wereld Oorlog. De marine bouwde het om tot munitie magazijn en het schip werd hernoemd tot Platypus 2.
Daarna heeft het dienst gedaan als aanleg plaats en magazijn voor een aantal onderzee boten. In april 1924 werd het als schroot verkocht aan de Melbourne Salvage Company. Deze onderneming betaalde er slecht 429 pond voor! Het schip werd ontdaan van alle dure metalen inclusief de draaibare kanonnen.
In de Argus, een krant uit Melbourne, stond op 3 september 1926 het volgende artikel.
The Argus September 3rd 1926
´Yesterday morning the hulk of the old iron-clad Cerberus was towed from the Williamstown pier, where everything of value had been removed from her, and sunk off the Black Rock jetty to form a breakwater for the yachts and fishing boats. Although the ultimate fate of the Cerberus was decided some time ago, when the Black Rock Yacht Club purchased it for £150 and resold it for the same amount to the municipal council under agreement that it should be used as a breakwater.
The date of the final move was indefinite. This was because the vice-president of the Marine Board (Mr. George Kermode), under whose direction the vessel was sunk, did not wish to carry out the somewhat difficult task until the opportunity afforded by the perfect weather conditions presented itself. For this reason the sight of the strange flotilla that appeared off Half Moon Bay shortly after 9 o'clock took residents somewhat by surprise. The word, however, was passed around swiftly, and soon the cliffs were full of interested spectators, who saw approaching the grey, squat hull, towed by the tugs Agnes and Minah, and preceded by the Plover and motor-boat to mark the mooring.
By 10 o'clock what was left of the Cerberus had been towed by the tugs to within 400 yards off the jetty, where her bow was made fast to the existing breakwater, and the stern was slowly swung into position and secured to a temporary mooring. The operation had been timed for high water, when there is a depth of 15ft on the bank selected for the breakwater, and it was estimated that the Cerberus was drawing nearly 14ft. Immediately the hull was made fast three sea cocks were opened, and the flooding of the vessel began. Dingys put off from the jetty, and the harbour master's motor-boat took off a large crowd of small boys who swarmed over the decks and down below to watch the rising water. The Cerberus sank almost imperceptibly, going down slightly by the stern. There was a large amount of scrap iron and odds and ends of useless gear, and visitors took away weighty bolts and nuts as souvenirs, after peeping into the turrets.´
Het was een bijzonder schip, en dat was het….
Met dank aan: ROYAL AUSTRALIAN NAVY