tekst: Hans Knot
De wekelijkse column gaat deze week over herinneringen die ik heb aan het jaar 1958. Denkende aan de snelheid van de communicatie, die er plaatsvindt als er weer iets ernstigs gebeurt in het land, bracht me terug naar af. Wordt anno 2019 een Nederlander dood aangetroffen in het land, dan staat het binnen luttele minuten op teletekst, internet, is het te horen via de radio en televisie en wordt het alom via sociale media uitgelicht. Dat was in 1958 heel andere koek. Vaak werden we via de NTS dagen later geïnformeerd over een gebeurtenis via een filmverslag dat per vliegtuig uit het land van gebeuren was toegestuurd. Satellieten en andere vormen van telecommunicatie, het snelle internet en een grote hoeveelheid aan kranten was er niet. Maar toch namen we met tevredenheid de nieuwsgaring tot ons.
1958 was ook het jaar dat Fidel Castro op pad ging om zijn Cuba onder zijn heerschappij te krijgen. De in 1927 geboren Fidel Castro maakte op 17 september van het jaar bekend dat zijn opstandelingen leger andermaal een opmars was begonnen om Cuba te willen bevrijden van dictator Batista. Hij had al eerdere pogingen ondernomen elders aan opstanden deel te nemen. Als zoon van een rijke suikerplanter was hij elf jaar eerder betrokken bij de mislukte opstand in de Dominicaanse republiek.
Drie jaar later, inmiddels afgestudeerd, begon hij zijn eigen advocatenpraktijk in Havana, de hoofdstad van Cuba. Hij was vooral geliefd bij de armen, voor wie hij het altijd weer op nam. Enkele jaren later, in 1953, leidde hij al een opstand tegen president Batista, een strijd die werd verloren. Voor Fidel Castro betekende dit dat hij berecht werd en een gevangenisstraf van 15 jaren werd opgelegd. Maar twee jaar later werd hij al begenadigd en besloot hij Cuba te ontvluchten. De Verenigde Staten werd tijdelijk zijn nieuw thuisland, om niet veel later naar Mexico te gaan.
In 1956 was het dat Fidel Castro, ondersteund door een aantal getrouwen, een invasie op Cuba uitvoerde en als guerrillastrijder de provincie Oriente onder zijn beheer opeiste. Vroeg in 1958 riep hij het hele volk van Cuba op om in opstand te komen, wat in eerste instantie mislukte. Echter eind december 1958 was het doel van zijn guerrilla, het in de handen krijgen van de macht op Cuba met als doel het communisme in te voeren, bijna bereikt. Op 1 januari 1959 vluchtte Batista en kon Castro zijn macht gaan uitoefenen en zijn volk gaan onderdrukken. Al deze informatie over Castro en zijn strijd werd niet binnen seconden de huiskamers ingestuurd maar druppelde heel langzaam via de nieuwskanalen naar ons toe, al dan niet gefilterd door betrokken persbureaus.
Een stukje radio brengt ons terug naar de cabaretier Wim Kan, die eens aan zijn toenmalige producer en vriend toevertrouwde dat hij eigenlijk wel eens op oudejaarsavond een radioprogramma wilden gaan brengen, waarbij hij voor een klein publiek het voorafgaande jaar binnen een uur wilde beschouwen. Die producer was Wim Ibo en hij legde het idee in 1954 voor aan de redactie van de VARA. Maar, zoals heel normaal in die tijden, wilden de omroepbazen alle uit te zenden teksten vooraf zien.
Censuur van de bovenste plank dat Wim Kan op geen enkele wijze wenste toe te staan. Na lang onderhandelen ging de VARA alsnog akkoord en kon Wim Kan zijn gang gaan. Een uurtje radio, uiteraard met een enorme voorbereiding, leverde hem destijds toch even duizend keiharde guldens op. Pas in 1958, het jaar dat dit keer belichten, was Wim Kan andermaal op de radio te beluisteren met een Oudejaars Conference. Hij zou het nog tweemaal herhalen voor de publieke omroep via de radio, in 1960 en 1963. Later zouden er televisieversies komen. Een groot deel van de Nederlandse radiobezitters zat met de familie om de tafel geschaard, al dan niet met de nodige pel pinda’s en oliebollen, om te horen hoe Wim Kan de politiek en misschien ook het door hem geliefde rode nest lichtelijk zou bevuilen. En het gegeven dat er in 1958 in een Amsterdamse zaal slechts een klein publiek was maar Kan wel op het podium werd vergezeld van een woud aan microfoons leidde tot de volgende uitspraak tijdens de conference: ‘Maar ik ben er heus niet zenuwachtig door, hoor! Nee, ik ben echt niet zenuwachtig. Wat fout is knippen ze er straks toch lekker uit! Er kan mij niets gebeuren!’
In de kranten kwamen in 1958 soms de berichtjes tevoorschijn hoe men zich in Amerika het toen rijke leven beleefde. Op een ander moment zag je deze belevenis terug in de nieuwste films die vanuit Hollywood naar ons toekwamen. Verbaasd was ik als ik zag dat de Amerikaanse jeugd, gezeten in papa’s dure Buick, andermaal een avond met milkshakes en blonde chicks vulde in de drive in bioscoop. In december 1958 werd bekend dat zelfs tijdens de meer koudere avonden de gezelligheid en knusse vreugde in de openlucht nog prettig was. Een centraal verwarmingssysteem zou namelijk via ondergrondse leidingen lucht in de auto’s gaan blazen ter verwarming. En het mooie eraan was dat de berichtgever al aan de daarop volgende zomer dacht, door te stellen dat tijdens heftige warmte koude lucht door dezelfde verwarmingsbuizen kon worden verspreid ter afkoeling van de auto’s in de drive in bioscoop.
In de bioscoop in Engeland was Brigitte Bardot in 1958 de absolute ster. Ze werd totaal geadoreerd. Lang niet iedereen was te spreken over haar fulmineren en haar te geringe speeltalent, maar een enquête had uitgewezen dat de populairste continentale films, dus die op de vaste kust van West Europa waren gedraaid, die waren waarin de Franse Bardot optrad. En direct na de bekendmaking van de resultaten van deze enquête kwam het bericht dat Christian-Jacque, een zakelijk Frans kenner van vrouwelijk schoon, Brigitte Bardot uitverkoren had voor de vrouwelijke hoofdrol in de film ‘Babette Fait la Guerre’, die zich voornamelijk afspeelde in het Londen van de Tweede Wereldoorlog. De film werd andermaal een kassucces in 1959.
Maar er waren er ook in 1958 mensen die weigerden op te treden voor de camera’s. We nemen je mee naar een vergelijking tussen twee toen bekende artiesten, Elvis Presley en Pat Boone. Pat hield bijvoorbeeld niet van de zogenaamde ‘hoelahoepbewegingen’ van Elvis omdat hij liever een goed voorbeeld voor de jeugd wenste te zijn. Wel waren er overeenkomsten te vinden bij de twee jongelingen. Beiden dronken niet en rookten niet. Beiden waren lid van een kerkelijke Christelijke sekte. Elvis Presley destijds van The Church of the Assembly of God en Pat Boone was volgeling van de Church of Christ.
De laatste was zelfs zo deugdelijk dat dit hem twee televisieoptredens kostte evenals een filmrol. Hij weigerde namelijk in twee televisieseries op te treden, die respectievelijk door een sigarettenfabrikant en door een bierfabrikant mede werden gesponsord. Er zou een gastrol in de film ‘April Love’ voor Boone zijn weggelegd ware het niet dat hij had geweigerd de actrice Shirley Jones te kussen. Maar verder had hij niets te klagen, hij kuste volop bij zijn eigen Shirley en had vier kinderen bij haar en bovendien tekende hij in 1958 een nieuw contract bij de filmmaatschappij 20th Century Fox, die hem voor zeven jaar liefst 14.280.000 dollars ging opleveren.