tekst: Hans Knot foto: Radio Kamerorkest en Omroepkoor tijdens een optreden in NCRV studio. [Collectie Paul Snoek]
Ook na de zomerperiode zal de column eens in de twee weken blijven verschijnen maar wel langer in lengte zijn dan toen de column wekelijks werd gepubliceerd. Dit keer een aantal onderwerpen.
Nederlandse omroepensembles
Het merendeel van de Nederlandse omroepensembles werd in 1945 in de maanden na de Tweede Wereldoorlog opgericht toen de omroep van overheidswege werd verzorgd door achtereenvolgens Radio Herrijzend Nederland en Radio Nederland in de zogenaamde overgangstijd. Van 1947 af, toen door reorganisatie als samenwerkingsorgaan de Stichting Nederlands Radio Unie werd opgericht, kwamen deze orkesten en het koor onder deze stichting te vallen.
Deze had tot taak de ensembles ter beschikking te stellen van de zendgemachtigden voor uitvoering van door hen verlangde programma's. Op 29 mei 1969 smolt de NRU samen met de NTS (Nederlandse Televisie Stichting) tot de NOS, die de taak van de NRU overnam en zo ontstond het Muziekapparaat dat gevormd werd door het Radio Filharmonisch Orkest, het Omroeporkest, het Radiokamerorkest, het Promenade Orkest, het Metropole Orkest en het Groot Omroepkoor. Het merendeel van de ensembles bestond in 1970 25 jaar.
In verband hiermee werd in de periode van 16 november tot 5 december een jubileumserie van zeven openbare concerten gegeven in achtereenvolgens Maastricht, Eindhoven, Doetinchem, Scheveningen, Axel, Hoogeveen en Amsterdam. In 1968 was reeds een besluit genomen dat leidde tot de inschakeling van de orkesten en koren bij televisie-uitzendingen, tot medewerking aan voorstellingen van de Nederlandse Operastichting en tot het in met mate geven van openbare concerten. Het totale repertoire van het Muziekapparaat van de NOS reikte destijds in tijd van de Middeleeuwen tot 1970 en in genre van musical tot de symfonie. De vijf orkesten telden in 1970 gezamenlijk circa 315 musici. Het koor bestond uit 79 zangers en zangeressen.
Valhelm was lang niet altijd verplicht een dikke halve eeuw geleden
Je ziet ze, vooral in de grotere steden, in veelvoud. De elektrische scooters die je voor al dan niet korte afstanden kan huren en waarvoor je een bedrag per kilometer betaald dat automatisch wordt afgeschreven wanneer de gewenste rit ten einde is en de scooter wordt uitgeschakeld. In studentensteden als Groningen rijden, van drie verschillende ondernemingen, meer dan 500 van dergelijke scooters rond.
Nadelen zijn er ook. Je hoort ze, van achteren komend, nauwelijks en bovendien worden ze door vele gebruikers schots en scheef geparkeerd, geen rekening houdend met wandelaars die maar om de fout geparkeerde scooters omheen dienen te lopen. Na het enorme probleem met fietsen in Groningen, waarbij vooral de studenten niet schijnen geleerd te hebben dat stoepen een doorgaande functie hebben voor wandelaars, is daarmee andermaal een probleem gecreëerd.
Gelukkig zijn die scooters afgesteld op een redelijke maximale snelheid en komt er niet al te vaak een ongeluk voor. Berijders zie ik dan ook nooit een valhelm dragen, daar deze niet voor die deelscooters verplicht is. Ruim vijftig jaar geleden was de valhelm, zo herinner ik mij uit mijn eigen jeugd dat ik een Tomos en later Puch bereed, zeker een punt van discussie.
Want zo werd in november 1970 gesteld dat het zeker tot de mogelijkheden behoorde dat een groot deel van de bromfietsjeugd viel te bewegen tot het dragen van een valhelm. Onder hen bestond toen ook al een grote belangstelling voor een jaarlijkse technische keuring van bromfietsen. Deze conclusies werden destijds gemeld door de voorzitter van Veilig Verkeer Nederland, Prof. ir. A. Heetman.
Hij verklaarde dat de gegevens afkomstig waren uit cijfers van het ‘instituut voor commercieel marktonderzoek en opiniepeilingen’. Ruim driekwart van de 500 ondervraagde bromfietsers van 16 tot 24 jaar zou het destijds juist vinden als een jaarlijkse technische bromfietskeuring verplicht werd gesteld. Een zeer groot deel van bij het onderzoek betrokken jeugd, namelijk 85 procent, bleek een positieve instelling te hebben ten opzichte van de bromfietsproblematiek. Heetman stelde dan ook dat deze groep zich bewust was van de onveiligheid van hun vervoermiddel en een reëel inzicht in de mening van anderen over zich zelf had.
Men was bereid allerlei maatregelen te accepteren die de verkeersveiligheid konden bevorderen. De mentaliteit van circa 15 procent van de jongeren was echter negatief te noemen in de ogen van Veilig Verkeer Nederland. Op deze groep jongeren, zo was destijds de verwachting, zouden maatregelen, voorlichting en dergelijke, geen gunstige invloed uitoefenen. Deze groep werd destijds aan een uitgebreide analyse onderworpen. Hierbij bleek dat de groep zich in socio-economisch opzicht van de rest onderscheidde doordat de gemiddelde leeftijd iets lager lag.
Er kwamen meer personen in voor die behoorden tot grotere gezinnen. Zij woonden veel meer dan het totaal aantal ondervraagden in grote steden, en kwamen voor een groot deel uit de hoogste welstandsklasse. Zij hadden dan ook aanzienlijk meer bromfiets ongelukken gehad dan de andere 85%. Tevens stonden zij duidelijk meer afwijzend tegenover de invoering van de verplichting tot dragen van een valhelm dan de anderen en reden in verhouding meer op bromfietsen met een koppeling. Uiteindelijk werd op 1 januari 1972 het dragen van een valhelm op een motor en brommer verplicht gesteld.
Consumeren meer dan vijftig jaar geleden
Zwangere vrouwen werden begin jaren zeventig van de vorige eeuw in verschillende Amerikaanse staten door de gezondheidsdiensten gewaarschuwd voor het gebruik van vis uit kust- en binnenwateren. Het te hoge gehalte aan kwik zou het kind kunnen schaden. In 33 Amerikaanse staten en acht Canadese provincies was bij herhaling een hoog kwikgehalte geconstateerd. Maar er waren alternatieven zoals in het dorpje Bathem.
Het dorpje — tussen Deventer en Holten — was in de ban van de wereldrecordrage. Het ging daarbij om het record frikandellen eten. De strijd ging om meerdere mensen waarbij de heer Bijlsma als eerste probeerde het record te zetten, waarbij hij tot 160 centimeter kwam. Zijn dorpsgenoot Roeterdink lukte het met gemak dit record te verbeteren en op 204 centimeter te zetten. Bijlsma vocht zich terug en at in zijn tweede ronde 306 centimeter. En de eigenaar van de enige cafetaria in het dorp spinde garen bij de recordpoging want hij mocht het eetwaar leveren voor beide heren en een groot aantal andere deelnemers.
Over consumeren kan ook worden verteld dat in 1970 drie procent van de rokende vrouwen tussen 18 en 35 jaar in Nederland sigaartjes rookte. De gegevens waren afkomstig uit een onderzoek gedaan door het bureau Makrotest. In opdracht van de sigarenfabrikanten werd onderzocht in hoeverre een introductie van het sigaartje bij de Nederlandse vrouw mogelijk zou zijn. De sigaar was daarvoor duidelijk een symbool van het typisch mannelijke ‘iets-bereikt-hebben’ en de sfeer in Nederland was, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Denemarken, waar een vrouw zich zomaar kon permitteren een sigaartje te roken.
Toch bleek uit het onderzoek dat 47% van de ondervraagde mannen en liefst 57% van de ondervraagde vrouwen wel toekomst zagen voor de sigaren rokende vrouw. Bijna de helft van de vrouwen, die betrokken was bij het onderzoek, ging ervan uit aan de sigaar te gaan. Aangenomen werd dat de verwachtingen waren gebaseerd op het gegeven dat het roken van sigaartjes gezonder zou zijn dan de sigaret. Inmiddels, meer dan een halve eeuw later, zijn de gedachten vooral naar het negatieve gekeerd, als het gaat om het roken.