tekst: Hans Knot foto: Opening Rekencentrum 1974 [door: RuG]
Recentelijk las ik het prachtige boek ‘Armchair Nation’ geschreven door Joe Moran. In dit boek wordt vanaf het prille begin van de ontwikkeling van de televisie de geschiedenis van dit medium in Groot Brittannië beschreven. Een zeer vermakelijk boek en opsomming van feiten waarbij je tot nadenken wordt aangezet.
Zo wordt onder meer melding gemaakt dat, toen de commerciële televisie in Groot-Brittannië, in de eind jaren vijftig van de vorige eeuw, een bepaald programma bracht er dermate veel mensen waren die wensten te kijken. Eigenlijk veel te veel waardoor de lokale elektriciteitsleverancier enorm in de problemen kwam daar deze niet aan de aanvraag voor energielevering kon voldoen en alle televisieschermen op zwart gingen. Uiteraard ging het hele elektriciteitsnet plat, waarna ingegrepen diende te worden door technici en extra generatoren dienden te worden opgestart om aan de voorziening te kunnen voldoen.
Pas jaren later zou een dergelijke uitval van energie tot het verleden behoren nadat de computers hun intrede hadden gedaan en in de controleruimte schaarste in energieaanlevering vroegtijdig kon worden geconstateerd. De jeugd van tegenwoordig kijkt vreemd naar je op als je vertelt hoe groot de computers destijds waren en welk een klein vermogen ze hadden in bytes. Daarmee is er de laatste zestig jaren wel heel wat veranderd als je bedenkt wat je nu al kunt doen met de opslag aan terabytes op je huiscomputer inclusief externe schijf.
Eerder al ging ik terug in de tijd naar de mid-jaren zestig van de vorige eeuw met herinnering aan de eerste ‘mega computer’ die door de universiteit was aangeschaft en werd geplaatst in het toenmalige gebouw dat het Rekencentrum van de Rijksuniversiteit Groningen had aan de Grote Appelstraat in het Hortusgebied. Als het om bedragen gaat kan worden gesteld dat in Nederland er in 1966 al voor een waarde van 25 miljoen gulden aan computers was. Een enorm bedrag voor die tijd. Uiteraard waren ze alleen aanwezig in kapitaalkrachtige bedrijven en door de overheid gesteunde hogere onderwijsinstellingen. Over een computer in een gemiddelde werksituatie, laat staan in huiselijke sfeer, diende destijds nog minimaal twintig jaar te worden gewacht.
Het aantal computers in Nederland vertegenwoordigde in 1974 al een waarde van meer dan 115 miljoen gulden. En daarmee kom ik tot de officiële opening van het destijds nieuwe Rekencentrum van de Rijksuniversiteit Groningen die in de maand januari van dat jaar plaatsvond in ‘De Paddepoel’, een toenmalige nieuwbouwwijk waarvan een deel was toegewezen aan de Rijksuniversiteit. In een later stadium werd dat deel van ‘De Paddepoel’ hernoemd tot ‘Zernike Complex’.
Al voordat in 1964, toen het Rekencentrum werd gevestigd aan de Grote Appelstraat in Groningen, was er sprake van een uitbreiding van deze dienst in de toen nog toekomstige wijk De Paddepoel. Begin 1963 hadden al de eerste gesprekken plaatsgevonden over de bouw van een nieuw Rekencentrum op het toen toekomstige universiteitscomplex, waar ook de faculteiten Wiskunde en Natuurwetenschappen en Chemie gevestigd zouden worden.
Het Rekencentrum van de universiteit was destijds bedoeld als ‘centrale dienst voor de gehele universiteit, voor de opleiding van studenten en voor de wiskundige research, ook op het terrein van computer science’. Verder ging men er vanuit dat het gebouw in 1971 klaar zou zijn en dat tegen die tijd ook nieuwe apparatuur beschikbaar zou zijn.
De opening van de toenmalige nieuwbouw gebeurde dus in januari 1974 door staatssecretaris dr. G. Klein van Onderwijs en Wetenschappen, die de eerder gememoreerde cijfers noemde bij de opening en tevens pleitte voor een landelijk dekkend computernet voor het verwerken van wetenschappelijke en administratieve gegevens. De staatssecretaris vond tevens dat de toen enige tijd eerder geïnstalleerde commissie Doets, die als opdracht had gekregen met een rapport te komen over samenwerking op computergebied, ook de kosten voor zo'n landelijk net diende te berekenen. Hij zei onder meer: “Een dergelijke samenwerking kan een belangrijke bijdrage leveren tot een bundeling van deskundigheid".
In het middagprogramma werd ter gelegenheid van de officiële opening een voordracht gehouden door professor dr. A. J. van ’t Klooster. Hij was buitengewoon hoogleraar binnen de Economische Wetenschappen. Volgens hem zou de explosieve toename van het computergebruik niet leiden tot werkloosheid. Wel stelde hij dat er verschuivingen zouden gaan plaatsvinden als het ging om invulling van functies, terwijl ook nieuwe functies zouden worden gecreëerd en nieuwe functies erbij gingen komen.
Een ander probleem dat hij voorzag was dat er moeilijkheden bij herscholing van vrijkomend personeel konden ontstaan. Hij vermoedde namelijk dat niet iedereen, wiens functie zou komen te vervallen, waarschijnlijk geschikt zou zijn voor andere arbeidsplaatsen die door de ontwikkelingen op computergebied zouden ontstaan. We zijn inmiddels een halve eeuw verder en over bovenstaande problematiek wordt totaal niet meer nagedacht want alles wat met computers en randgebeuren te maken heeft is een normaal steeds maar doorgaand gegeven geworden in ons leven.
Maar voor het publiek was er ook gelegenheid, naast de officiële gebeurtenissen rondom de opening van het toenmalige nieuwe computercentrum in 1974, een bezoek te brengen aan het gebouw. In de maandag na de opening stelde directeur Donald Smits dat hij met een voldaan gevoel terugkeek op de dag en dat het organisatorische comité veel moeite had dienen te doen om alle gasten weer uit het gebouw te krijgen van het universitair rekencentrum. Juiste cijfers waren hem onbekend maar hij ging er vanuit dat ruim 700 mensen gebruik hadden gemaakt van de mogelijkheid zich uitgebreid te laten informeren over het gebruik van de ingewikkelde computerapparatuur inclusief een demonstratie. Om het geheel aantrekkelijk te maken voor de bezoekers had het personeel van het Rekencentrum speciaal voor de open dag een serie spelletjes uitgedacht, waarmee de bezoekers duidelijk kon worden gemaakt wat men zoal met de computer kon gaan doen. Het was natuurlijk in de beginjaren van het computergebruik en een dergelijk apparaat in huis hebben was nog ver weg.
Tijdens de open dag waren er, volgens directeur Smits, kinderen van drie jaar die enthousiast plaatsnamen achter en ponsmachine. Maar aan de andere kant waren er ook gepensioneerden op bezoek om te zien wat er zoal aan ontwikkelingen op computergebied aan het plaatsvinden was. Smits overwoog, naar aanleiding van het succes van de open dag, eens in de vijf jaren een dergelijke gebeurtenis te laten organiseren door zijn staf.
bronnen: Centrum voor Informatie en Technologie Rijksuniversiteit Groningen en Nieuwsblad van het Noorden, 1974