Agressie in de televisieprogramma’s onderzocht

tekst: Hans Knot

In 1971, nadat twee jaar eerder in Nederland ook het derde televisienet was geopend, was het natuurlijk wel zo dat veel meer series, films en documentaires werden uitgezonden en ook veel meer zendtijd ter beschikking stond aan de diverse omroeporganisaties. Sommige ouders stonden stomverbaasd over de hoeveelheid aan geweld, dat soms werd voorgeschoteld. Waren hun kinderen beïnvloedbaar door datgene ze te zien kregen en dienden de ouders erop toe te zien dat een merendeel van deze programma’s niet langer door hun kinderen werden bekeken? Onderzoek naar dergelijke thema’s zijn er vanaf dat moment op vele manieren geweest. Zowel vanuit de NOS als wetenschappelijke onderzoeken.

Zo kwam er in de voorzomer van 1971 een rapport uit dat tot stand was gekomen onder auspiciën van de Raad van Zaken van de Overheid en Samenleving van de Nederlandse Hervormde Kerk en met medewerking van het Nederlands Instituut voor Preventieve Geneeskunde. Een belangrijke conclusie werd getrokken en wel dat niet zonder meer mocht worden gesteld dat het vertonen van agressie in televisiefilms en programma’s aanleiding tot verhoging van agressie bij de Nederlandse bevolking, in het bijzonder bij de jeugd, zou leiden.

De onderzoekers voegden er wel aan toe dat het tegendeel ook door hen niet kon worden bewezen. Het was terug te vinden in het door voornoemde organisaties opgestelde rapport over de invloed van het kijken naar televisie-uitzendingen met gewelddadig karakter op het gedrag bij kijkende kinderen. Een nadere toelichting over het ontstaan van het onderzoek leert dat twee sociaalpsychologen het onderzoek hadden verricht naar aanleiding van een vraag die aan de Generale Synode der Hervormde Kerk was voorgelegd. Tijdens de voorbereidingen van het onderzoek werd al vrij snel geconcludeerd dat alleen het kortstondige effect van het door de kinderen kijken naar televisiefilms en series, met een al of niet gewelddadige inhoud, bij kinderen te meten was.

Een eventueel langdurig onderzoeken bleek niet mogelijk gezien de beperkte financiële ondersteuning en paste ook niet in de planning. En technische moeilijkheden gaven de onderzoekers ook de nodige beperkingen, waardoor de twee alleen gedegen onderzoek konden plegen bij 13- en 14-jarigen. Voor het beperkte onderzoek werden twee groepen jongeren benaderd met een totaal verschillende sociale achtergrond. En zo kwam men tot de keuze 24 jongeren uit een Leids Clubhuis bij het onderzoek te betrekken, evenals 34 jongeren die verboden waren aan de padvindersclub in Leiden.

Onafhankelijk van elkaar ondergingen ze hetzelfde experiment en in subgroepen onderverdeeld kregen ze een filmfragment met of een zonder geweld te zien. De mate van het agressieve gedrag, in het fragment vertoond, werd op drie manieren gemeten. Allereerst door het toedienen van een aantal elektrische schokjes, vervolgens door het spelen van een kaartspel en als laatste door het invullen van een vragenlijst. Wel werden de drie manieren in volgorde per groep verwisseld. Bij de resultaten was af te lezen dat de buurthuisgroep het invullen van de vragenlijst best moeilijk vond. Ook was af te lezen dat er duidelijke verschillen in resultaat tussen beide groepen was waar te nemen.

Natuurlijk waren er duidelijke verschillen waar te nemen tussen beide groepen. De onderzoekers constateerden dat bij de clubhuisjongeren de agressiviteit steeg, naarmate het onderzoek vorderde. Daarbij stelden de onderzoekers tevens dat het agressief gedrag in de groep zelf een stimulerend effect had, naarmate de tijd in het onderzoek vorderde en niet zozeer de inhoud van het vertoonde televisieprogramma.

De onderzoekers schreven in het rapport in 1971 wel dat niet zonder meer mocht worden gesteld dat het vertonen van agressieve films en fragmenten een verhoging van de agressie bij de Nederlandse bevolking tot het gevolg had, in het bijzonder bij de jeugdige kijkers. Maar schreef men ook dat het tegendeel ook niet kon worden geconcludeerd, daar dit niet door hen was bewezen. Let wel het gaat om een wetenschappelijk onderzoek van een halve eeuw geleden.