tekst: Jean-Luc Bostyn
Toen autoradio’s nog een dure optie waren
Je kan het je nauwelijks nog voorstellen, begin jaren 70 van de vorige eeuw werden de meeste nieuwe auto’s nog steeds verkocht zonder een ingebouwde radio. Enkel als optie verkrijgbaar. Maar omdat ‘ieder nadeel ook z’n voordeel heb’ (dixit Johan Cruyff), kon je dan wel zelf het merk en het model kiezen. Al naargelang jouw budget.
Mijn allereerste ‘heilige koe’ was een tweedehands NSU Prinz 1000, bouwjaar 1964, zonder radio. Gekocht in 1973 bij de lokale autohandelaar waar ook mijn ouders klant waren. Zo ging dat toen, je trad overal in de voetsporen van pa en ma. De Prinz en ik werden geen goede vrienden. Wat hij fout kon doen, deed hij fout. Al na een paar maanden heb ik de ‘badkuip met dak’, zo noemde ik de auto, vervangen door een Volkswagen Kever uit hetzelfde bouwjaar 1964. De motor was iets zwaarder, een 1200 cc, maar het feit dat ik de eigenaar kende, had de doorslag gegeven.
Het wagentje behoorde eerder toe aan pastoor Lambrecht uit Geluwe, die er altijd uiterst voorzichtig mee was omgesprongen. Zo stond dat nu eenmaal in het takenpakket van lokale pastoors. Naar de radio luisteren tijdens het rijden mocht blijkbaar niet, want ook in de VW stak er geen. Helaas, met 150.00 kilometer op de teller en er voordien zelden langere afstanden mee gereden, gaf ook auto nummertje 2 meer problemen dan plezier.
Na een paar maanden van allerhande reparaties besloot ik opnieuw naar Garage Gobyn te trekken. De man had eerder zonder moeilijk te doen de NSU teruggekocht en was bereid hetzelfde te doen met de auto van meneer pastoor. Kleine voorwaarde, hij was net gevraagd om verdeler (dealer) van Mitsubishi te worden. Dat had hij afgewimpeld, maar hij had er wel een ‘demonstratiemodel’ aan overgehouden. Zo heetten showroommodellen in die tijd. Met slechts 17.000 kilometer op de teller en een vriendenprijsje er bovenop, werd de Lancer (bouwjaar 1974) mijn eigendom.
De antenne werd boven het rechtse voorwiel gemonteerd om zo dicht mogelijk bij het handschoenenvak uit te komen. Aan de antennekabel kon ik mijn Loewe Opta transistor radio koppelen. Zat ik alleen in de auto dan lag de portable op de passagiersstoel. Zat er wel iemand naast mij dan lag de radio onder het dashboard in het opbergvak. Gelukkig zat daar geen klep voor, zodat het geluid niet al te zeer gedempt werd. Tegenwoordig lijkt dat allemaal omslachtig, maar ‘less is more’. Het werkte, we waren niets anders gewoon en bijgevolg heel erg tevreden met wat we hadden: Muziek en radio in de auto!
Dit ideologisch radiostation was slechts een paar maanden te beluisteren in het najaar van 1970. Achter Radio Capital zat een beroepsorganisatie van radio en televisiemedewerkers. Een vereniging die niet op winst uit was, de International Broadcasters Society. Zij streden voor vrijheid in de ether. Je kon geen lid worden van het station zelf, maar van de Vrienden van Vrije Radio. Hun stickers waren wel kopieën van de Capital Radio-exemplaren, enkel de tekst was anders.
De blauwe Japanner heb ik tot het voorjaar van 1978 gehad. Ik heb er tienduizenden kilometers mee gereden. Vooral radio gerelateerde en muziekreizen gemaakt. Voor Baffle tweewekelijks naar Breda en overal elders in Nederland op reportage, voor de Free Radio Road Show naar alle dorpjes en steden in Vlaanderen. De Lancer werd opgevolgd door een Volkswagen Scirocco. Dit keer wel helemaal nieuw. Als extraatje bouwde Garage Gobyn er een autoradiocassette van Blaupunkt in. Zonder meerkost.