De Bal-lamp (deel 3)

Over radiopionier Leonard Bal is niet veel gepubliceerd. Geheel ten onrechte, vindt Lieuwe van der Velde, die met een driedelig artikel zijn eigen bescheiden bijdrage wil leveren om de naam Bal in ere te herstellen. Dit is het vervolg op de eerder verschenen twee delen.
deel 1
deel 2


(tekst: Lieuwe van der Velde)

Radio Tentoonstelling in de Dierentuin

Vóór de Radiografische Tentoonstelling in 1918 in Den Haag kende Bal dus vele personen uit het ‘draadlooze’ circuit en kende men hem. Deze tentoonstelling werd gehouden van zondag 17 maart tot en met donderdag 21 maart 1918 in de Dierentuin in Den Haag. Op zaterdag 16 maart werd echter eerst de Jaarvergadering van de N.V.V.R gehouden en werd de pers in de gelegenheid gesteld de tentoonstelling te bezoeken. Het organiserend comité bestond uit de volgende mensen:

Van links naar rechts staand: J.H. Hummel;  Jhr. meester J.C. Schorer; ir. H.A. de Voogt; P.H.W. Zalme; H.J. Nierstraz; ir. E.F.W. Volter; F.A.Koch; P.C. Tolk; Dr.Ir. N. Koomans; J. Corver; en T.E.W. van Domsler.
Zittend van links naar rechts: mevr. Zalme; mevr M.J. Veder van Hoboken; dhr. A.Veder’; mej E. vd. Eynde; en de heer L.A. Bakhuis.

Op deze tentoonstelling was Bal het enige en eerste commerciële bedrijf dat een Nederlandse radiolamp te koop aanbood alsmede enige toestellen. Wel was ook de Radiotelegrafische dienst der Genie, in de persoon van Luitenant P.C. Tolk aanwezig met geluidversterkers waarin Holland lampen zaten. Deze Holland lamp was echter een Defensie geheim en de geluidversterkers zaten in een gesloten kast, zodat de lampen niet te zien waren.

De foto’s van de Bal lamp uit de Tentoonstellingsgids zijn duidelijk bij Bal thuis aan de Nassaustraat 5 te Breda gemaakt. Dat moet ook wel want dit tentoonstellingsnummer moest nog wel gedrukt worden en was op zaterdag 16 maart verkrijgbaar.

Was de komst van de Bal lamp een verrassing? Nauwelijks. Ingewijden (tentoonstellingscommissie) hebben niet alleen Elektrotechnisch Bureau Bal een stand toe moeten wijzen (tafel 33) maar ook moeten ze het artikel over Bal gezien hebben voordat dit in het Tentoonstellingsnummer werd gedrukt. Ook voor goed geïnformeerde bezoekers was de Bal lamp niet echt een verrassing. Naar aanleiding van het persbezoek aan de tentoonstelling op zaterdagmiddag 16 maart verschenen er (in ieder geval) artikelen in het Handelsblad van 16 maart, de Telegraaf van 17 maart en de “Bredanaar” 18 maart 1918 waarin melding werd gemaakt van de Bal detector, gloeilamptype.

Maar Leonard Bal had niet alleen een plankje met Bal lamp en wat klemmetjes bij zich (het type BS2). In die zin is de foto in het Tentoonstellingsnummer misleidend. Op bladzijde 4 van de tentoonstelling Catalogus staat n.l. “L. Bal, Electro -Techn. Bureau, Breda.  Complete ontvangstations met “Bal” gloeilampdetector.” Hij had dus meerdere ontvangstations ter demonstratie bij zich. Overigens blijkt uit advertenties in de “Bredanaar” dat Bal al in februari 1918 ontvangapparaten te koop aanbood, dus nog voor de tentoonstelling. Maar of deze al van de BAL lampendetector waren voorzien, is niet duidelijk.

Wat was er toch aan de hand in maart 1918?

In de nabespreking van deze tentoonstelling in kranten en in Radio Nieuws van April en Mei 1918 wordt de Bal lamp en Elektrotechnisch Bureau Bal niet een keer genoemd. Ook niet in het gedenkboek van de N.V.V.R. uitgeven voor hun 10 jarig bestaan, wordt met geen woord over de Bal lamp gepraat. Wel is op blz.18 een verslagje te lezen en dat er gemiddeld wel 1500 bezoekers per dag kwamen, maar over het baanbrekende werk van Leonard Bal wordt gezwegen. Naar de mening van Peter den Boer, werd op dat moment de Bal lamp door de “deskundigen” als een ,,leuk speeltje” beschouwd, maar niet meer dan dat.

Men was in Nederland nog zo bezig met (blus)vonk zenders, kristalontvangers e.d. dat het belang van een (teruggekoppelde) gloeilamp detector en de daarbij behorende versterking gewoon niet werd onderkend. Ook had men nog niet door (of ervaren), dat door een teruggekoppelde gloeilamp detector een verbeterde selectiviteit kon worden verkregen met ontvangst van voor kristalontvangers te zwakke zenders. En ongedempte telefoniezenders waren er nauwelijks. (Wel ongedempte machine- en vlamboog zenders.)

Geluidsversterking alleen was ook nauwelijks van belang. Men gebruikte meestal koptelefoons; (hoorn) luidsprekers waren er al wel (en echte amateurs wisten al wel dat als je een hoorn maakte van karton of zoiets, en voor een goede koptelefoon zette je een behoorlijke geluidsversterking kon krijgen). Het ,,hoorde ik daar reeds Parijs “keihard” door de gangen daveren” van Max Polak moet dan ook met een korreltje zout genomen worden. De anode dissipatie van de Bal lamp zal minder dan 25 milliwatt bedragen hebben, wat natuurlijk wel veel meer is dan een kristalontvanger levert, maar niet genoeg om geluid “keihard” door de gang te laten daveren. Het is echter wel genoeg om met een hoorn luidspreker een flink geluid te krijgen.

Ook een expert als J. Corver heeft pas later het belang van terugkoppeling onderkend. In zijn serie “Gloeilampdetectoren en elektronenrelais” in het blad Telegrafie en Telefonie van 1 december 1917 besprak hij o.a. de regeneratieve schakeling van C.S. Frankling en zijn conclusie ten aanzien van de terugkoppeling in deze schakeling was:  “De schakeling is dus zeer belangwekkend, maar lijkt voor directe toepassing in den ontvanger slechts van zeer betrekkelijke waarde”.

Corver zelf had in 1917 met terugkoppeling geëxperimenteerd met lampen uit een Duitse LF versterker. Dit was op niets uitgelopen omdat de terugkoppeling niet werkt, als het toestel te vast aan de antenne gekoppeld is. Het is mogelijk dat Bal dat al uitgevonden had, want zijn eerste toestellen waren van het “loose coupler” type, die door deze “losse” koppeling gemakkelijk genereerden. Maar mogelijk had hij gewoon geluk door voor “loose coupler” type te kiezen. Terugkoppeling begon pas opgang te maken toen in Radio Nieuws van augustus 1918 het bekende Augustus -schema werd gepubliceerd, wat een teruggekoppelde eenlampsontvanger is.

Jan Corver over Bal

Voor zover bekend, heeft Jan Corver, behalve wat terloopse opmerkingen, maar 4 maal in iets uitgebreidere vorm geschreven over Bal. Die volgen nu in chronologische volgorde:

1) Voorwoord in de catalogus van een tentoonstelling t.g.v. het 1e lustrum van de afdeling Rotterdam van de NVVR, november 1922, blz. 17:

 “Aan de werkelijke introductie van de drie - electrodenlamp als detector in ons land, is de naam verbonden van het toenmalige Tech. Bureau Bal te Breda. Zijn demonstratie op de in Maart 1918 door onze vereeniging gehouden Radiotentoonstelling te den Haag, was voor onze amateurs het beslissende moment. Waar de eerste Bal -lampen eigenlijk vandaan kwamen, dat is altijd wat geheimzinnig geweest. De latere werden gemaakt door Pope te Venlo, maar model en samenstelling waren het resultaat van onderzoekingen in de laboratoria van Philips te Eindhoven. Het “schema-Bal” droeg typische kenmerken van ontstaan te zijn, zuiver door probeeren, door iemand, die de litteratuur “niet” kende. Hoofdzaak was, dat plotseling de lampen voor ieder verkrijgbaar kwamen. In een paar maanden tijds was het daarna zoo ver, dat men er in Nederland minstens even veel uit haalde als ergens anders.”

 

2) Radio-Expres nr. 11  d.d.  15 maart 1929, blz. 1 onder de kop: TIEN JAAR OMROEP IN NEDERLAND  (gedeeltelijk)

“Eerst in het voorjaar van 1918, tijdens de radiotentoonstelling der N. V. V. R. in den Dierentuin te den Haag, bracht de fa. Bal uit Breda in nog gering aantal radiolampen in algemeenen omloop. Het duurde wel eens drie of vier weken, alvorens zoo’n lamp, die men bestelde, geleverd werd. Dit in aanmerking nemende, kan men zeggen, dat de prijs van tien gulden tegenover de huidige prijzen niet eens geweldig was. Kort daarop kwamen door samenwerking van de Philips’ Gloeilampenfabrieken met ingenieur Idzerda de Philips Idz.-buislampen in den handel. En te Eindhoven begon nu ook de ontwikkeling van zendlampen. Tien watt plaatenergie was voorloopig het maximum.”

3) J. Corver, Radiozenders en Ontvangers. Diligentia, Amsterdam 1944, blz. 31-32

Jan Corver

“Een nieuwe prikkel voor de industrie ontstond, nadat in 1916 de Nederlandsche Vereeniging voor Radiotelegrafie was opgericht met medewerking van P.T.T.-autoriteiten en militairen, naast amateurs, welke vereniging in 1917 opheffing van het luisterverbod verkreeg en begin 1918 te Den Haag de eerste radiotentoonstelling in Nederland organiseerde. Op die tentoonstelling verscheen de firma Bal uit Breda, met in eigen land vervaardigde en in de handel gebrachte versterkerbuizen. De werkelijke herkomst dier buizen, wat ontwerpers en makers betrof, was met een zekere geheimzinnigheid omhuld, maar direct na de genoemde tentoonstelling in April 1918 brachten Philips’ Gloeilampenfabrieken te Eindhoven, met Idzerda’s Nederlandsche Radio-Industrie te Den Haag als verkoopsorganisatie, buizen van geheel soortgelijke constructie.”

 4) Rubriek ‘Uit de oude doos’, Radio Bulletin april 1954

 “Het opzienbarende nieuwtje echter bracht het tot dusver onbekende Electro -technisch Bureau L. Bal te Breda, nl. de voor het publiek voor de prijs van 10 gulden verkrijgbare Bal -lampen en daarmee uitgeruste toestellen met terugkoppeling (...). De Bal -lampen waren letterlijk en figuurlijk met een waas van geheimzinnigheid omgeven. Letterlijk omdat het glas was gematteerd, zodat men het “inwendige” niet kon zien, behalve wanneer men met een natte vinger het matglas wat doorzichtig maakte. En figuurlijk omdat niemand wist en ook niemand ooit zeker geweten heeft, wie deze lampen eigenlijk vervaardigde.

De constructie wees er wel op, dat ze zonder theoretische kennis omtrent het gebruik voor radio waren ontworpen en gefabriceerd door een eenvoudig fabriekje van verlichtingslampen. Op de beide einden van een glazen cilindertje van 5 cm lengte en 2 cm diameter waren mignon -schroeffittings (zoals voor kleine kroonlampjes) vastgekit. Aan de fitting van de ene zijde zaten de twee einden van de gloeidraad. Aan de andere fitting was aan het middencontact het rooster verbonden en aan de schroefdraad de plaat. De montage in de fabriek was op die manier eenvoudig. Men schoof van de ene kant de fitting met de gloeidraad in de glazen buis en van de andere zijde de fitting, die twee vlakke draadspiraaltjes en twee daaraan evenwijdige plaatjes droeg, op zodanige wijze, dat de gloeidraad midden tussen de roosterspiraaltjes kwam. Het vacuüm was niet hoger dan waartoe eenvoudige lichtlampen toen gepompt werden. Dat had voor de amateurs het voordeel, dat deze lampdetectoren reeds met geringe plaatspanning werkten. Als men er 100 volt “op zette” vertoonde het geval een “blauwe gloed” door ionisatie van de luchtresten.

Maar de werking! Men kan zich niet voorstellen hoe het publiek zich verdrong op de stand van Bal, die maar aan een afstemcondensator draaide en uit zijn op een eenvoudige houten plank gebouwde toestel alle denkbare zenders tevoorschijn toverde, enkel Morse -signalen nog altijd, maar de ongedempte zenders in alle gewenste muzikale toonaarden. Dat trof te meer als men het vergeleek met de demonstratie van de militaire ontvangstations met lampversterkers, die in indrukwekkende zwarte kasten waren gebouwd, waarvan men het inwendige niet kon en niet mocht zien; en het verder vergeleek met de pogingen om de eveneens aanwezige coherer -ontvangers te doen werken en het zenuwachtige gepriegel van amateurs om met hun kristaldetectoren iets hoorbaar te maken. Een nieuwe tijd was aangebroken. Dat besefte elke leek hier.”

Corver is door de jaren heen behoorlijk consequent. Maar laten we maar eens een paar (vet gedrukte) uitspraken onder de loep nemen.

“Zijn demonstratie op de in Maart 1918 door onze vereeniging gehouden Radiotentoonstelling te den Haag, was voor onze amateurs het beslissende moment.”

Maar daar is in 1918 niets van te merken. In de nabespreking van de tentoonstelling in Radio Nieuws van April en Mei 1918 en in de nabespreking in de kranten wordt de naam Elektrotechnisch Bureau Bal en de Bal lamp niet een keer genoemd. En dus ook niet in het gedenkboek van de N.V.V.R. Wel kom je o.a. het bezoek van de Koningin Moeder Emma, Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik op 19 Maart, van Professor Wien (uitvinder van de blusvonken zender), de militaire automobielstations enz. tegen. Dat Leonard Bal aan de koningin Wilhelmina de werking van zijn ontvangstations heeft uitgelegd vindt je nergens, behalve in de Bal catalogus van augustus 1918.

“Waar de eerste Bal -lampen eigenlijk vandaan kwamen, dat is altijd wat geheimzinnig geweest.”

Uit het artikel van Ir. Max Polak in ,,Electra” van 1 april 1934  en van Jan Sterrenburg en Alijda Bal weten we, dat alle Bal lampen (behalve die uit 1920) gemaakt zijn door Pope in Venlo.

Tenslotte nog iets over de herkomst van de Bal lampen en de Philips Ideezet:

“De latere (Bal lampen) werden gemaakt door Pope te Venlo, maar model en samenstelling waren het resultaat van onderzoekingen in de laboratoria van Philips te Eindhoven. [..] maar direct na de genoemde tentoonstelling in April 1918 brachten Philips’ Gloeilampenfabrieken te Eindhoven, met Idzerda’s Nederlandsche RadioIndustrie te Den Haag als verkoopsorganisatie, buizen van geheel soortgelijke constructie.”

Fervente Bal of Idzerda aanhangers zullen niet bepaald blij zijn met deze uitspraken van Corver, omdat volgens Corver, Bal het ontwerp van Philips “gestolen” had. Maar volgens Bal jr. is het dus net andersom, zoals te lezen is in het interview met hem.

Octrooiaanvraag

Vrijwel direct na de tentoonstelling heeft Leonard Bal een octrooi aangevraagd, d.w.z. op maandag 25 maart 1918 om 14.56 uur. De titel van de octrooiaanvraag luidde: “Lampdetector en schakeling daarvan in een radio -stelsel”. Deze aanvraag werd ingeschreven onder nummer 9632, klasse 21a. Op 9 april werd door de aanvraagafdeling bericht ontvangen, dat als octrooigemachtigden optraden de heren ir. J. Knoop Pathuis, mr. H. Blaupot ten Cate, ir. A.E. Jurriaanse en H.J. Kooy; allen verbonden aan het “Vereenigde Octrooibureau Bezuidenhout”, gevestigd aan de 1e v.d. Boschstraat 1 te Den Haag.

Leonard Bal is een aantal malen, n.l. op 18 juni, 4 oktober en 20 december 1918, op uitnodiging van de octrooiraad verschenen om zijn aanvraag toe te lichten. Op 24 december 1918 is de aanvraag echter afgewezen, waarvan Bal dezelfde dag schriftelijk in kennis is gesteld. Tegen deze beslissing kon binnen 1 maand na dagtekening beroep worden ingesteld; iets wat Bal niet heeft gedaan. Met als gevolg, dat de afwijzing op de aanvraag op 25 januari 1919 onherroepelijk werd.

Aangezien het in de octrooiaanvraag niet alleen ging om de lamp, maar ook om de schakeling, waarin waarschijnlijk door Bal zijn wijze van terugkoppeling was verwerkt, die hij begin 1918 “uitvond” , een terugkoppeling die door Meissner al in 1913 was geoctrooieerd, is deze terugkoppeling waarschijnlijk de reden, dat de octrooiaanvraag werd afgewezen. Zekerheid is hierover niet te krijgen. Afgewezen octrooiaanvragen, waarvan de beroepstermijn was verstreken, werden in die tijd direct uit het archief van de octrooiraad verwijderd. Maar volgens de zoon van Bal, zoals we al hebben kunnen lezen, is de aanvraag, dus afgewezen mede omdat ze al verkocht werden.

Leonard Bal

De Bal toestellen

De oudste Bal toestellen zijn ongetwijfeld de Alice (van Alijda?), de TBB (Technisch Bureau Bal?) en de BS1 en BS2. Deze toestellen staan ook in de “eerste Bal catalogus”. Hierbij staat BS waarschijnlijk voor Bal-Schleijer. In de Bal catalogus van augustus 1918 staan vervolgens nog de type BS3, BS4, BS5 en BS6. Omdat Schleijer eind 1918 verdween, werden de BS1 tm BS6 in de Bal catalogus van januari 1919 vernummerd naar LK1 (Leonard -Krijn?) en LJ2 Tm LJ6 (Leonard - Jan?).

In november 1918 werd het toestel type “Simplex” voor het eerst te koop aangeboden. Dit zijn allemaal toestellen van het loose-coupler type of grote spoelen met glijcontacten. (De “SIMPLEX” was echter een Augustus schakeling). De verkoop verliep kennelijk niet erg vlot. Zo zien we een forse prijsval op van toestellen als we de catalogussen van 1918 en 1919 vergelijken. Zo kostte de TBB in 1918 Fl 180 en in 1919 FL 125. Voor het type BS5 was dat FL 350,- tegen FL 225,- (LJ5).

Bal ging dan ook in het begin van 1919 een andere koers varen. In april 1919 verscheen de eerste advertentie van het AVIA toestel en meldde in dezelfde advertentie dat: “Een groot aantal AVIA apparaten werden door Rijks- en andere instellingen aangekocht en in bedrijf gesteld”.  Hierin staat letterlijk: “In November 1918 toen de wapenstilstand gesloten was en gedemobiliseerd werd, ging het grootste deel van dit personeel naar huis. Na dien tijd werden de autozenders omgebouwd tot vaste stations in verschillende plaatsen en kregen zij de eerste lampontvangers en wel de AVIA van de firma Bal te Breda.”

Over het aantal AVIA ontvangers bestaat onduidelijkheid, zowel als over het tijdstip van levering. Maar dit moet dus rond 1 april 1919 geweest zijn. En in de advertentie in Radio Nieuws van 1 Februari 1920 staat: “Leverancier van Ministerie van Oorlog en Koloniën”. Bal heeft dus inderdaad toestellen aan de Rijksoverheid verkocht. Ook probeerde Bal zijn afzetgebied te vergroten. In de advertentie in Radio Nieuws van 1 Januari staat dat G. Bal vertegenwoordiger was voor Ned. Oost Indië met een adres in Bandoeng.  In de advertentie van mei 1920 is dat NV Technisch -Bureau v/h J.F.R. Hellendoorn te Soerabaja.

Leonard Bal verlegde zijn verkoopactiviteiten kennelijk van de amateur naar de professionele gebruiker. Na de advertentie van April 1919 werd het aantal typen AVIA toestellen sterk uitgebreid. In een advertentie van 1 juni 1919 werden de AVIA typen LJ1 Tm LJ6 vermeld. Aangezien deze codering al eerder voor andere toestellen was gebruikt, houdt dit wel in dat de productie van de eerdere toestellen gestaakt was. Deze AVIA apparaten waren voorzien van een ebonieten frontplaat, 2 Bal ontvanglampen, die parallel geschakeld konden worden en een Bal zendlamp. Gelukkig is er een folder van de AVIA toestellen bewaard gebleven. Uit het artikel in het tijdschrift “Radio” van 15 januari 1920 weten we dat de AVIA apparaten verbeterd zijn. Gezien de datum zitten in deze serie apparaten waarschijnlijk Bal lampen, die door Philips geleverd zijn.

Bal ontvanglampen

De Philips buislampen (Philips Ideezet, A, B, C, C1 en C2) waren een bijzonder uniform product. Gedurende de tijd dat zij verkocht werden (juni 1918 – nov. 1923) bleef de lengte en de diameter binnen nauwe marges. Wel waren er hoogvacuüm en laagvacuüm versies en kon de gloeidraad een gloeispanning van 2 of 4 Volt hebben of een gloeistroom van 0,25 of 0,5 Amp (afhankelijk van het type). In de tijd veranderde er wel wat aan de constructie. De eerste lampen hadden een geklemde anode en “open” roosters (niet in het buislichaam verbonden); de latere hadden gepuntlaste anodes en verbonden roosters.

Heel anders is het met de Bal lampen. Deze komen in verschillende lengtes en diameters voor, met verschillende fittingen en met wel of niet gematteerd glas. Bovendien waren er 2 en 4 Volts uitvoeringen en komen er stromen (gloeidraad) voor van 0,25,  0,5,  0,8, 0,9 en 1 Amp. Vanaf eind 1919 tot eind 1920 worden de Bal ontvang- en zendlampen door Philips gemaakt. Toen Philips Pope eind 1919 overnam en uit morele of contractuele verplichtingen ook Bal ontvang- en zendlampen ging maken, was er geen onderscheid meer in afmetingen en uitvoering tussen de Philips en Bal buislampen, behalve dan de opschriften op glas en fittingen.

Wanneer Philips Bal lampen gaat maken, is af te lezen uit de Bal advertenties. In oktober 1919 kostte een Bal ontvanglamp nog F 8,50 en op 1 december 1919 kostte hij F 12,50; dezelfde prijs waarvoor ook de Philips en Philips -Ideezet lampen werden verkocht.

De zendactiviteiten van Leonard Bal  

Tijdens de Utrechtse Jaarbeurs werd op maandag 24 februari 1919 voor het eerst radiotelefonie gedemonstreerd tussen de stands van Philips op het Vreeburg en de stand van Idzerda aan het Lucasbolwerk. In het April 1919 nummer van Radio Nieuws staat o.m. te lezen:

Tusschen de stands was de afstand slechts 1200 meter, doch spoedig bleek, dat een amateur in het 12 km verwijderde IJsselstein beide stations zo luid ontving, dat ze door de geheele kamer klonken. Dat moedigde aan om opzettelijke ontvangproeven ook op grootere afstand te ondernemen. De afstand van 63 Km tusschen Utrecht en Den Haag bleek door den telegrafiezender nog met een signaalsterkte van 4 te worden overbrugd en het telefoneren kwam ook nog over, zij het niet geregeld verstaanbaar. Mededelingen uit Amsterdam, Arnhem, Nijmegen, Ginneken, bevestigden dat het niet maar een toevalstreffer was, doch een bedrijfszeker resultaat.

Enthousiast geworden door het resultaat, diende Idzerda op 7 februari 1919 een aanvraag voor een zendmachtiging in, die op 14 augustus 1919 werd verleend. In Radio Nieuws van september 1919 liet Idzerda via een grote advertentie weten dat er zendproeven waren begonnen tussen zijn station PCGG en die van Philips (PCJJ) op iedere donderdagavond van 8 – 10 uur op een golflengte van 800 meter. En op 6 november 1919 verzorgde Idzerda zijn eerste radio-uitzending, die hij ,,Soiré-Misicale” noemde en die hij aankondigde middel een advertentie in de ,, Nieuwe Rotterdamsche Courant”van 5 november 1919.

Leonard Bal heeft waarschijnlijk deze uitzendingen gevolgd. Want op 15 november 1919 werd bij de PTT een aanvraag voor een zendvergunning van Bal ontvangen. Er gebeurd vervolgens een hele tijd niets en ongeduldig geworden, stuurde Bal op 30 maart 1920 weer een brief met het verzoek om een snelle behandeling van de aanvraag. De seinvergunning werd op 15 september 1920 verleend. Op 8 oktober 1920 stuurde Bal een brief, waarin hij de machtigingsvoorwaarden accepteerde en waarin hij vroeg welke roepletters hij diende te gebruiken.

Tenslotte ontving NV Bal Radio begin december 1920 een brief, waarin hem de roepletters PCMM werden toegekend. Deze roepletters zijn door hem waarschijnlijk nooit gebruikt omdat hij inmiddels bezig was zijn activiteiten in Nederland te staken en om naar Engeland te gaan. De roepletters PCMM zouden in februari 1922 aan Middelraad worden toegekend.

En heeft Leonard Bal nooit uitgezonden? Jawel, maar ook hier is Radio Nieuws de enige bruikbare bron:

Radio Nieuws nr. 7 d.d. l Juli 1920: Draadlooze telephonie

Wij ontvingen uit den Haag, Boskoop en Tilburg berichten over ontvangst van draadlooze telefonie van het station der firma Bal te Breda, dat des Zaterdagsavonds van 8—12 uur radiomuziek blijkt te geven. Volgens de berichten is het gesprokene herhaaldelijk goed gehoord.

Vonkjes uit de Radiowereld

Ter gelegenheid van de I. E. T. (Intern. Electr. Tentoonstelling) welke te Leeuwarden gehouden wordt van 14 Aug.—15 September, heeft de firma N. V. “Bal Radio" te Breda een “draadlooze" te Leeuwarden geplaatst, welke 's middags van 2—6 en 's avonds van 8—10 muziek geeft. Voor vele amateurs zal het, vooral in ’t noorden, interessant zijn, deze muziektijden te weten teneinde iederen dag in de gelegenheid te zijn, hiervan te genieten ( labda ± 1400 M.).

Radio Nieuws nr. 9 d.d. 1 September 1920

Leonard Bal heeft dus de zendvergunning niet afgewacht en is programma’s  gaan uitzenden. In een advertentie in Radio Nieuws nr. 6 van 1 juni 1919 schreef hij dat vanaf 1 juli 1919 seinlampen konden worden geleverd. In de advertentie van 1 december 1919 werd een zendafstand ,,voor meer dan 100 Km” geclaimd en in de advertentie van 1 januari 1920 ,,voor meer dan 300 Km”. Deze afstanden kunnen alleen maar bepaald zijn aan de hand van uitzendingen en reacties van radioamateurs op deze uitzendingen. Leonard Bal moet dan ook al zijn gaan uitzenden ergens tussen 1 juli en 1 december 1919. En bleef dit doen tot eind 1920. Mevrouw Bal (Alijda) vertelde nog uit haar herinnering dat Leonard vele avonden heeft uitgezonden, geholpen door eerder genoemde Jan Sterrenburg en dat zij zelf eens een kinderliedje “Een vrolijk klein matroosje” heeft gezongen in een van de uitzendingen.

 Conclusie

De stelling van de familie Bal (nazaten van Leonard) is dat Leonard Bal de eerste was in Nederland die een werkende radiolamp op de markt bracht, is ongetwijfeld waar, als je de Holland lamp buiten beschouwing laat; die was ook niet te koop en was een Defensie geheim en dat de Philips Ideezet is nagemaakt van de eerste Bal lamp.

Andere bronnen, vooral uit het Philips kamp inclusief Idzerda, maar ook Jan Corver suggereerden dat Leonard Bal, vermoedelijk via Kerssemakers, een pre-productie Ideezet (gemaakt bij Philips door dhr Scheerman) te pakken heeft gekregen en deze bij Pope heeft laten kopiëren en zo aan het ontwerp van zijn Bal lamp is gekomen.

L.T. Scheerman was assistent op het Nat. Lab van Philips en maakte op verzoek van Kerssemakers enige radiolampen op zijn werk en smokkelde ze buiten de poort. Hieruit zou, na het nodige ontwikkelingswerk, de Philips -Ideezet worden “geboren”. Duidelijk is dat zowel Scheerman als Leonard Bal in november 1917 begonnen zijn met de ontwikkeling van hun lamp en beide moeten (gezien de identieke elektrodestructuur) de De Forest “Spherical Audion” als voorbeeld hebben gehad.

Er is geen enkel direct en overtuigend bewijs dat W. Kerssemakers en Leonard Bal elkaar eind 1917 kenden; alleen maar suggesties, waarbij de naam Kerssemakers niet wordt genoemd. En zelfs al zou Leonard Bal een pre -productiemodel van de Ideezet in handen hebben gekregen, wat dan nog? Kunt u een werkende radiolamp maken naar een voorbeeld en zonder kennis van zaken? Natuurlijk niet, en bij het kopiëren van een lamp naar een voorbeeld is het onwaarschijnlijk dat Bal zelf roosters en anoden zou hebben vervaardigd. Uiteraard is alles mogelijk, maar persoonlijk geloof ik er niet in dat Bal een pre-productie Ideezet van Kerssemakers gehad heeft.

Leonard Bal had niet alleen een werkende lamp op de Radiotelegrafische Tentoonstelling in maart 1918 (en dat kon de rest van Nederland niet zeggen; behalve de Genie) maar had ook ontvangers ontwikkeld en de noodzakelijke terugkoppeling in een bruikbare vorm gegoten (de genie dus niet; die had alleen maar geluidversterkers). Dat op zich is een hele prestatie, die niemand in Nederland op dat moment evenaarde. Waar Bal zijn kennis van de radiolamp en zijn ontvangtoestellen had opgedaan, is alleen van academisch belang en doet aan zijn prestatie niets af. En geruchten en geroddel zijn nu eenmaal moeilijk uit te bannen.

Maar een feit is en blijft dat Leonard Bal een zeer belangrijke pionier op radiogebied is geweest!

Tenslotte wil ik nog even benadrukken, dat zonder de geweldige medewerking van Peter den Boer dit artikel niet mogelijk was geweest. Ik mocht gebruik maken van zijn archief over de Bal lamp waarvoor mijn hartelijke dank.

Er is zoveel informatie over Leonard Bal en zijn samenwerking met andere pioniers in die tijd, dat een boek hierover misschien nog eens een mogelijkheid is.

Bronnen:
Peter den Boer
Telegraaf
Gedenkboek n.v.v.r 1916 – 1926
RGC midden Nederlanden
City of London