De begindagen van de videorecorder

(door Hans Knot)

De introductie in de vakbladen en sommige kranten van de videorecorders was er al in 1971 terwijl pas in de tweede helft van de jaren zeventig dit product echt redelijk werd verkocht. Desondanks werd de ‘VCR’ in 1971 al volop geprezen via vleiende teksten die de ouders binnen een gezin dienden te overtuigen van de aanschaf van een dergelijke machine. Daadwerkelijk kwam de eerste VCR, een onbetaalbare, voor het eerst in 1972 op de markt. Redenen die op dat moment het apparaat nog niet tot een succes maakten waren ondermeer het grote onbekende van de machine en het enorme kostenplaatje dat bij een eventuele aanschaf diende te worden bekeken.

Aardige vergelijkingen werden er in de eerste berichtgeving in januari 1971 al getrokken. De huismoeder kon met de aanschaf van het apparaat rustig op Nederland 1 haar favoriete serie ‘Peyton Place’ blijven bekijken terwijl het gezinshoofd zijn spannende detective, die op het andere net tegelijkertijd werd uitgezonden, rustig kon opnemen op de VCR om deze later af te zien. Begin van dat jaar waren door een aantal fabrikanten hun nieuwe producten ter beoordeling aangeboden, wat aanleiding gaf de diverse systemen wat nader te bekijken. De begindagen van de videorecorder

Als eerste werd het beeldbandsysteem VCR belicht. VCR was de afkorting voor video cassette recording. Het principe was nagenoeg gelijk aan dat van de toen al overbekende bandrecorders voor geluid. Ook de door de NOS destijds gebruikte ampex-opnamen vonden plaats op magneetbanden. Maar de VCR-band was ondergebracht in een plastic cassette ter grootte van een pocketboek. Met dit systeem was het mogelijk rechtstreeks opnamen te maken van het televisietoestel en kon ook direct aan de recorder een televisiecamera worden aangesloten om zelf opnamen te maken. Deze camera kostte wel ruim 1800 gulden.

Laten we eens kijken wat er zoal over deze VCR werd geschreven: ‘De kans op normalisatie is groot. Elf fabrikanten hebben al voor dit VCR-systeem gekozen en er wordt druk gepraat over één type cassette. De opnamen kunnen worden gewist, waardoor de cassette talloze malen opnieuw gebruikt kan worden. De kans op bandbeschadiging is betrekkelijk gering.’

CBS kondigde drie jaar eerder het EVR-systeem aan. Deze afkorting staat voor Electric Video Recording. De Britse ICI en de Zwitserse CIBA deden ook mee aan de ontwikkeling van het systeem. Ook dit systeem werd destijds belicht in een aantal technische tijdschriften: ‘De beelden worden vastgelegd op een speciale niet geperforeerde film met een breedte van 8,75 mm. Een elektronenschaal tast beeldje voor beeldje de film af en levert via de recorder een voor het televisietoestel geschikt signaal.

De begindagen van de videorecorder Omdat bij een kleurenprogramma elk tweede beeldje van de film gebruikt wordt voor een ‘kleurensignaal’ wordt in dat geval de speelduur van de film met de helft teruggebracht. Helaas is op het ogenblik de kans op beschadiging van het filmbeeld nogal groot. Een ander nadeel is, dat eigen opnamen op geen enkele wijze mogelijk zijn. Men is daarom afhankelijk van de levering van complete programma's. Datzelfde nadeel kleeft aan het Selectavision-systeem, dat werd ontworpen door RCA (Radio Corporation of America). Een voordeel is weliswaar de nagenoeg onverwoestbare plastic band, waarop de beelden zijn vastgelegd. De beeldregistratie vindt plaats met een laserstraal. Daarmee wordt een beeldpatroon op lichtgevoelig materiaal aangebracht (holografie).

De zeer licht-zuivere en uiterst nauwkeurig te richten laserstraal tast ook dit beeldpatroon weer af en via een televisieopnamebuis wordt het opgenomen programma vervolgens weer zichtbaar gemaakt op de beeldbuis van een normaal televisietoestel. De cassettes met programma's kunnen redelijk goedkoop gemaakt en geleverd worden, zo verwacht RCA.’

Ondertussen hadden AEG-Telefunken en Decca in Londen de handen ineen geslagen om De begindagen van de videorecorder een ander nieuw product te ontwikkelen, de beeldplaat. Het materiaal waaruit de plaat werd gemaakt bestond uit een papierdunne maar zeer sterke kunststoffolie. Net als bij de grammofoonplaat bevatte de beeldplaat groeven. Niet tien tot dertien groeven per millimeter, zoals bij een normale grammofoonplaat, maar niet minder dan 130 tot 150 groeven per millimeter. Ook het geluid was in een en dezelfde groef ondergebracht. Het signaal was in het zogenaamde ‘diepteschrift’ aangebracht.

Andermaal een beschrijving in een van de technische verhalen van die tijd: ‘Een diamanten drukaftaster zet de vastgelegde signalen weer in beeld en geluid om. Het beeld van dit systeem is bijzonder goed. De platen zowel als de afspeelapparaten zijn betrekkelijk goedkoop. Een nadeel is weer: het maken van eigen opnamen is onmogelijk en de speelduur van een plaat is vrij kort (ten hoogste 12 minuten).’

Telefunken deed trouwens ook mee aan het VCR-systeem en het was dan ook duidelijk dat met de beeldplaat op een andere markt werd gemikt. De plaat was namelijk heel geschikt om bij studieboeken en reclamedrukwerken bij te sluiten en voor het leveren van korte programma's voor de niet zelf-opnemende kopers bedoeld.

Men had in 1971 ook de nodige verwachtingen rond een apparaat waarmee het mogelijk zou worden zelf opgenomen super 8 mm films weer te geven: ‘Tenslotte kunnen super-8 films (al dan niet zelf met de super-8 camera opgenomen) op een normaal televisietoestel worden weergegeven via de Colorvisionrecorder. Nordmende ontwikkelde het systeem en de eveneens Duitse Noris-fabrieken toonden grote belangstelling voor het project. De beeldjes worden afgetast door een lichtstraal en via een televisieopnamebuis geschikt gemaakt voor de televisieontvanger.’ Maar men had ook een nadeel aan dit systeem gekoppeld en wel dat het niet mogelijk was rechtstreeks programma’s over te nemen van het ontvangsttoestel, waardoor het een kwestie was van alleen eigen films vertonen of speciale films aan te kopen en deze te vertonen via het gebruik van de Colorvisionrecorder en de beeldbuis.

Specialisten betwijfelden echter het nut van aanschaf van het apparaat omdat vertoning met behulp van een projectiescherm minstens zo goed was. En vergeleken met een zeer goede normale super-8 projector was dan 2000 gulden voor de aanschaf van het Colorvision-afspeelsysteem wel erg duur.

De begindagen van de videorecorder De vraag werd wel gesteld wat de beste keuze tot eventuele aanschaf zou kunnen zijn. In het algemeen kwam men destijds in de beschouwingen tot de conclusie dat eigenlijk alleen het VCR-systeem de mogelijkheid had van het zelf opnemen van televisieprogramma's direct van het toestel en zelfs zonder televisietoestel, want deze recorders waren namelijk voorzien van een eigen afstemeenheid. Ze boden daardoor de mogelijkheid naar Nederland 1 te kijken en tegelijkertijd het programma van Nederland 2 op te nemen.

Men had dan ook de volgende eindconclusie: ‘De kans dat het VCR-systeem genormaliseerd zal worden is het grootst. De besprekingen met vele Europese fabrieken en met Sony in Japan zijn al in een ver stadium. Alle voor- en nadelen bijeengenomen lijkt op dit ogenblik het VCR magnetisch beeldbandsysteem daarom stellig de beste keus.’

Afsluitend valt te melden dat onze Nederlandse Philips uiteindelijk de eerste onderneming was die een VCR op de markt bracht maar die wel ruim 3000 gulden kostte. Een maandinkomen in Nederland lag destijds rond de 780 gulden waarbij het duidelijk werd dat weinig tot bijna geen huisgezin de mogelijkheid had om deze nieuwe uitvinding aan te schaffen en liever nog een klein tiental jaren wachtte om tot aankoop over te gaan. Ondertussen besloot Philips in Eindhoven wel over te gaan tot de introductie via een promotiefilmpje, waarin al vrij aan het begin werd gesteld dat wij een volk van ´kat uit de boom kijken´ zijn.

https://www.youtube.com/watch?v=ANfJHxf7xC0