De curves van de draadomroep

tekst: Hans Knot

69 jaar geleden, in 1949, werd het — voor zover ons bekend — eerste luisteronderzoek gehouden in Nederland. Het was een onderzoek naar het gebruik van de draadomroep in Groningen en de onderzoekers maakten inventief gebruik van de technische mogelijkheden om de stroomafname van de grijze bakelieten kastjes in de huiskamers te meten. De socioloog Klaas van Dijk beschreef het onderzoek ooit uitgebreid in zijn boek ‘Radio en volksontwikkeling’ uit 1953. Hans Knot rakelt de geschiedenis hier voor ons op.

Tegenwoordig kunnen we iedere dag via de gedrukte en sociale media kennis nemen van de kijk- en luistercijfers van de voorafgaande dag. Een zeer professionele organisatie draagt zorg voor specialistische gegevens omtrent het kijkgedrag van de gemiddelde Nederlander. Zelfs worden er overzichten geleverd van de meest bekeken programma's, compleet met het aantal kijkers dat naar het betreffende programma heeft gekeken.

Kijkcijfers zijn al decennia geleden belangrijk geworden. Vooral voor de inhoudelijk sterke programma's heeft deze ontwikkeling de laatste jaren vaak dramatische gevolgen gehad, daar de leiding van de betreffende publieke omroep dan wel het commercieel station, besloot het betreffende programma niet langer uit te zenden gezien de tegenvallende kijkcijfers.

Ook de beluistering van de publieke omroepen en commerciële radiostations wordt dagelijks in de gaten gehouden door de Dienst Kijk- en Luisteronderzoek, waarbij de laatste jaren vooral de commerciële stations aan de winnende hand zijn, ten nadele van wat jarenlang het populairste radiostation was: Radio 3, heden ten dage 3FM genoemd. Gevolg van het toenemend aantal radiostations is dat men steeds sneller met elkaar dient te concurreren. Ook de budgetten zijn lager, wat weer tot gevolg heeft dat er minder mensen in dienst van de stations zijn en er veel met computerprogrammering wordt gewerkt.

Het radioluisteren anno 2018 is niet meer het intensieve luisteren van vroeger, vaak is het een kwestie van "behang" geworden. Luisteren met de radio als achtergrond, waarbij vaak niets tot weinig wezenlijk wordt geconsumeerd. Maar, hoe ging het er 67 jaar geleden aan toe? Naast de zich rijk voelende bezitters van een echt ontvangsttoestel, de radio, was een aanzienlijk deel (23%) van Nederland aangesloten op de Draadomroep.

Thuis hadden we zelf ook een dergelijk toestel. Een bakelieten kastje met daarin een luidspreker, eenvoudig met een kabeltje verbonden aan een keuzeknop. Rond 1950 waren de keuzemogelijkheden beperkt tot vier verschillende programma's. De destijds actieve stations Hilversum 1 en 2 waren altijd te ontvangen, tenminste in de uren dat er ook daadwerkelijk werd uitgezonden. Heel toepasselijk hadden die stations de knoppen een en twee in gebruik.

De voorkeursknoppen drie en vier waren er voor een aantal stations, dat de beschikbare uren met elkaar deelde. Zo kon je via knop vier op het ene moment een programma van de BBC ontvangen, terwijl er op andere tijden de BRT te beluisteren viel. Onder knop drie zat een Duits station verscholen en daar waar een regionaal station actief was (Groningen en Limburg) was er ook enkele uren per dag een regionaal gericht programma te volgen.

De draadomroep was kortom een heel vroege en tevens beperkte vorm van kabelradio in de knusse huiskamers van Nederland. Ook toen al was er een duidelijk verschil tussen luisteren en luisteren naar de radio. De socioloog dr. K. van Dijk beschreef het als volgt: "Er is een verschil tussen luisteren en luisteren: ... men denke aan het min of meer onbewust opvangen van klanken en denkbeelden uit een bestel van achtergrondgeluiden en naar het geconcentreerd luisteren, waarbij de afleidende factoren van de immers meest huiselijke omgeving weinig invloed hebben op het effect van het beluisteren van een uitzending."

Er was draadomroep en er was luisteronderzoek. In de jaren vijftig al werden de eerst aanzetten gedaan tot landelijk luisteronderzoek. De traditionele omroepen — die tot op dat moment alleen actief waren — wilden namelijk weten wat de Nederlandse luisteraar zoal interessant vond aan het aanbod van programma's die ter verstrooiing, ter informatie en ter educatie werden aangeleverd. Ook was men benieuwd in hoeverre de luisteraars behoorden tot de ‘uitwijkers’ ofwel diegene die niet alleen naar Hilversum 1 en Hilversum 2 luisterden, maar regelmatig ook stations als Radio Brussel, de BBC Home Service, AFN en de NWDR op hadden staan.

Maar, ver voordat de eerste landelijke onderzoeken plaats vonden, was er al een initiatief dat stamt uit 1949: een onderzoek dat alleen was toegesneden op de beluistering van de Draadomroep. Van 17 tot 28 mei 1949 werd er in Groningen een wel heel uniek onderzoek gedaan waarbij op de Centrale van de Radiodistributiedienst, de verantwoordelijke instantie voor de Draadomroep, metingen werden verricht.

Men had een apparaat ontwikkeld waarbij met behulp van een uitwijkende naald een curve werd aangebracht op een constant afwikkelende rol. De curve zou vrij nauwkeurig aangeven in hoeverre en in welke mate stroom werd verbruikt door de bezitters van de Draadomroepontvangers voor deze apparaten. Men had deze methode afgekeken van eerdere luisteronderzoeken die in de Verenigde Staten en Duitsland waren uitgevoerd en de benamingen Audimeter en Technisches Verfahren hadden meegekregen.

Het onderzoek werd uitgevoerd in het Noordwestelijke deel van de stad Groningen, waar op dat moment 995 aansluitingen op het distributienet waren gerealiseerd. Het aantal aansluitingen, aldus de onderzoeksgegevens, was ongeveer gelijk verdeeld over de drie welstandsklassen. De arbeidersklasse werd als "sample" aangegeven en werd beschouwd als "niet evenredig vertegenwoordigd" onder de bezitters van een draadomroeptoestel.
De metingen gaven het stroomverbruik per lijn aan; zij gaven geen enkele aanwijzing omtrent het aantal luisteraars dat op een bepaald moment afgestemd was op een bepaald programma. Daardoor werd niet alleen een vergelijking tussen de lijnen onderling moeilijk maar ook onzeker. Daar kan nog aan worden toegevoegd, dat ook de toppen en dieptepunten geen nauwkeurige verhoudingen aangaven en er niet gesproken kon worden van zuivere resultaten.

Bijkomende factoren bij de methode van onderzoek waren er ook. Zo bleek het namelijk dat zowel in de ochtenduren, voordat de Draadomroep ‘radio-actief’ was, als in de uren na middernacht (wanneer het signaal van de kabel was verdwenen), bepaalde hoeveelheden stroom werden verbruikt. Ook, zo gaf het onderzoeksrapport aan, was de afstand tussen de centrale verdelingsinstallatie en de ontvanger van invloed op de hoeveelheid stroom. Bij aan- dan wel uitschakeling van een ontvangstapparaat van een bezitter op grote afstand van de centrale was de curve aanzienlijk groter dan bij dezelfde handeling van een bezitter in de meer nabije omgeving van de verdeelcentrale.

In de hierbij geplaatste curves, ontleend aan het boek van Van Dijk, was meer te zien. Al met al, zo stelden de onderzoekers vast, was er een interessant beeld verkregen van een gemiddelde ‘luisterdag’ in een Groninger gezin. De pieken lagen niet alleen bij de diverse nieuwsuitzendingen. Zo vinden in figuur 1 een piek bij het programma "Negen heit de klok" en de daaropvolgende "Weekend Serenade" op zaterdag 12 maart (lijn 1) en een kleine opleving bij de "Hit parade" op zondag 23 april 1949, eveneens op lijn 1. Het gaat hier overigens niet om de hitparade van Pete Felleman, die doorgaans als de eerste Nederlandstalige hitparade te boek staat. Die ging immers pas ruim twee maanden later, op zaterdag 2 juli van dat jaar, via de VARA de ether in. Deze hitparade werd verzorgd door de KRO, die — zo valt te lezen in het muziekblad Tuney Tunes van november 1948 — al vlak na de Tweede Wereldoorlog zondagsavonds om kwart over acht een bespreking van de hitparade leverde.

Een andere topper was, zo kunnen uit figuur 2 opmaken, zonder meer "De Bonte Dinsdagavondtrein", dat tijdens de betreffende uitzending vele luisteraars bij het andere programma-aanbod wegtrok. Verder was er enorme belangstelling voor een uitzending van een internationale voetbalwedstrijd en voor, wat de onderzoekers noemden "pretentieloze lichte muziek". Dieptepunten waren er ook volop aanwezig, vooral bij programma's van religieuze aard, praatprogramma's en kamermuziek.

Het onderzoek stond destijds onder leiding van Mr. P. Buwalda, die in zijn rapport onder meer een schets van een Groninger luisterdag naar voren bracht: "De Groninger blijkt vroeg op te staan: al om half zeven begint het aantal luisteraars toe te nemen, hoewel er dan nog niets te horen is. Het Weeroverzicht van kwart voor zeven heeft al vrij veel belangstelling, terwijl de grafiek dan blijft stijgen naar de top bij het nieuws van acht uur."

Een eigen herinnering aan die tijd wordt met bovenstaande weer teruggehaald. Mijn vader had in die tijd een kapsalon, die in de ochtend om zeven uur openging, speciaal voor de scheerklanten die een abonnement hadden. Hij was dan altijd rond twintig voor zeven in de salon aanwezig en ik herinner me heel goed dat als eerste de Draadomroep werd aangezet. Een bijna stille bromtoon was te horen, enkele minuten later gevolgd door het Weerbericht voor Land en Tuinbouw om kwart voor zeven. Daarna was het geluid dat uit de speaker kwam zeker weer tien minuten lang alleen "brom", waarna andermaal een aanvang werd gemaakt met de dagprogrammering.

Maar de onderzoekers, onder leiding van Buwalda, kwamen nog tot meer conclusies: "De top om acht uur in de morgen ligt gewoonlijk zeer hoog en was voor alle meetdagen ongeveer hetzelfde; zij is even hoog als die van 13 uur en wordt slechts overtroffen door de meest populaire avondprogramma's." De curve gaf tevens aan dat er gewoonlijk rond negen uur in de ochtend een inzinking werd ingezet als het ging om het Draadomroep beluisteren, met een dieptepunt rond tien uur. De oorzaak, zo vond men, was dat de huisvrouwen eerst de klusjes elders in het huis gingen doen, alvorens rond elf uur weer in de huiskamer terug te komen, want dan was er weer een stijging in beluistering te constateren.

De daarop volgende uren, tot diep in de middag, bleven vrijwel gelijk, waarbij de onderzoekers opmerkten: "... het maar laten staan van een bepaalde lijn, onverschillig wat het programma biedt, doet zich blijkbaar speciaal in die uren voor."Na vier uur in de middag volgde bij de beluistering weer een geringe stijging die zijn top bereikte bij het nieuws van zes uur in de avond. Deze top was echter bij lange na niet zo hoog als bij het beluisteren van het nieuws van acht uur in de ochtend en een uur in de middag. Het onderzoek maakte ook duidelijk dat men nog in de pré-televisieperiode leefde. De radio was voornamelijk de beste manier je in de avonduren te amuseren. Wel merkte men op dat er rond half acht in de avond weer een terugloop in beluistering was. De reden lag in de vaak te lange en te saaie praatprogramma's, die op dat tijdstip eruit gingen. "Omstreeks vijf voor acht," zo constateerden de onderzoekers, "was weer een stijging te bemerken van de stroomafname."

Na het nieuws werd vaak afgesteld op een bepaald programma en als dat beviel, bleef de Groninger vrij constant luisteren. Dat men inderdaad echt luisterde, bleek uit het feit dat men uit- en overschakelde, zodra een bepaald programmaonderdeel was afgelopen.

Aan het eind van de jaren veertig van de vorige eeuw was het leefpatroon van de gemiddelde Groninger klaarblijkelijk anders dan tegenwoordig. Kijk je anno 2016 's avonds om twaalf uur naar de ramen van de omwonenden dan brandt achter het merendeel daarvan nog de verlichting en ligt slechts een beperkt deel van de mensen al te slapen. In 1949, zo is in het rapport terug te vinden, viel er na de klok van tien uur een zeer sterke afname in beluistering van de Draadomroep te constateren.

Slechts op de zaterdagavond was er een latere afname te meten, hoewel bij het inzetten van een programma met werken van Léhar (23.15 uur) zelfs bijna niet meer werd geluisterd. Wat betreft de beluistering van "lijn 3" werd nog opgemerkt dat de programma's van de regionale omroep, de RON, verre de voorkeur genoten boven de programma's die door buitenlandse omroepen werden aangeboden.

foto geheel boven: Luidspreker en keuzeschakelaar van de draadomroep in het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem - door:  Joop Anker - 194radiodistributie arbeidershuisje(tilburg), CC BY-SA 2.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=7640786