tekst: Hans Knot
Het was halverwege de jaren zestig van de vorige eeuw dat eerst stapsgewijs en vervolgens met reuzenstappen de verandering in de liturgieviering binnen de Katholieke Kerk in Nederland plaatsvond en ongeveer tegelijkertijd met dezelfde snelheden het kerkbezoek minder en minder werd. Deels had dit te maken met het gegeven dat het aantal diensten, dat er in de diverse kerken werd gehouden, afnam.
Ikzelf ben Rooms-katholiek opgevoed van de in mijn ogen meer strengere vorm. Dit betekende onder meer dat je op zondag minimaal 2 kerkdiensten diende bij te wonen, vaak de zogenaamde Hoogmis waarbij drie ‘Heren’ waren betrokken. De Hoogmis werd geleid door de eigen pastoor Schoenmaker met de hulp van een van de kapelaans van de St. Franciscusparochie aan de Zagemuldersweg in Groningen. Bijgestaan door tevens een hulppriester uit een andere parochie. De kerk zat in de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw dan ook behoorlijk vol.
Kerkgangers hadden hun vaste plaats in de rijen banken, waarbij vaak een flink bedrag jaarlijks werd betaald door het hoofd van het gezin, de vader. Je wist dan ook al vrij snel welke families in je directe omgeving op de knieën zouden gaan. Niet snel zal je daarbij de geur van wierook en kaarsen vergeten, evenals de druppels van het wijwater dat gesprenkeld werd alsook de goedkope parfumgeur van de vrouw in de bank voor je. In de namiddagen mocht je naar het zogenaamde avond lof.
Maar dan was je er nog niet van af, want er volgden nog twee gezinsmissen die ’s ochtends om 7 uur nuchter werden bezocht. Tweelingbroer Egbert had wel eens de neiging om ongewild neer te gaan vanwege flauwte. Er waren verder nog twee schoolmissen en op vrijdag mocht je op schoolse wijze klassikaal ter biecht gaan. Ik zat destijds op de St. Ludgerdusschool aan de Tuinbouwdwarsstraat in Groningen, dat viel onder de Heilig Hartkerk in de Moesstraat. Dat betekende biechten bij of Pastoor Kemper of Kapelaan Diender.
Het voordeel daarvan was dat, wanneer we ook nog eens verplicht met het gezin ter biecht gingen, op de zaterdag de Franciscuskerk werd aangedaan en twee andere biechtvaders aanwezig waren en dus de eerder gedane vrijdagbiecht nog eens met dezelfde zonden kon worden herhaald. “Gaat heen en bid 20 wees gegroetjes” en je was weer van de wekelijkse routine verlost.
Er kwam in 1966 een duidelijke kentering toen het bleek dat na het zogenaamde Tweede Vaticaans Concilie in de liturgievieringen van de Rooms Katholieke Kerk weinig meer onmogelijk genoemd mocht worden. Er zat dus volop ruimte in tot aanpassing aan de nieuwe tijden. Het was Kapelaan L. G. J. Bijl van de Tilburgse Vredesparochie die duidelijk de publiciteit opzocht en op 30 april van dat jaar bliezen de muzikanten van de South Jazz-band in de Tilburgse Vredeskerk de sfeer van door orgel begeleide Gregoriaanse liturgiegezangen misschien wel voor goed de mist in. De kerk was die dag het klankbord voor Dixielandmuziek en de zogenaamde community-gospel-singing.
Voorafgaand aan deze dienst had al een generale repetitie voor de Dixieland-mis plaatsgehad op Tweede Paasdag in dezelfde Tilburgse kerk. Voor de 1200 beschikbare plaatsen in het kerkgebouw hadden toen tweeduizend mensen zich gemeld. Aan de unieke gelegenheid was geen ruchtbaarheid gegeven behalve dan een mededeling vanaf de preekstoel aan de parochianen op de Eerste Paasdag. Met die kern van parochianen werden samen met de South Jazz-band enkele malen de muziek en de gospelsongs doorgenomen. Kapelaan Bijl — grijs kostuum, wit overhemd met zwarte das — zei na de generale dienst: “We waren toch wel wat huiverig voor het experiment met zoveel mensen in de kerk, maar alles is goed gegaan. Niemand is gaan swingen of hossen of zoiets."
Een beatband op het altaar, als ware het hun tweede podium, waaide vrij snel ook naar het Bisdom in het Noorden over en bleek enige tijd succesvol te zijn, hoewel de vele oudere kerkgangers het bij lange na niet konden waarderen dat de zogenaamde Latijnse mis met Gregoriaans gezang meer en meer verdween. Een van de voordelen die sommige pastoors in de Groninger kerken van de incidentele beatmissen zagen, was het in de kerk houden van de jongeren en het terug in de kerk brengen van de reeds afvallige jongeren.
In het begin van de jaren zestig waren die nog te paaien door na de Hoogmis de kerkbibliotheek, gevestigd in een lokaal van de school achter bijvoorbeeld de Franciscuskerk, te openen zodat er goede religieus getinte boeken konden worden geleend maar ook volop aan stripmateriaal. Echter kon het uiteindelijk een gedeeltelijke leegloop niet voorkomen.