Herinneringen aan de kapsalon

tekst: Hans Knot                                                foto: De Vergulde Hand

Iedere dag sta ik in de douche voor de spiegel. Warm water stroomt uit de kraan en scheren gebeurt op de ouderwetse manier. Juist met een scheerkwast, scheerzeep uit het bekende doosje en een goed scheermes. Dat mes is zo gefabriceerd dat je, bij een dagelijkse scheerbeurt, tenminste vier weken lang je ermee kunt scheren.

De zeep komt uit het doosje van het merk ‘De vergulde hand’ dat door vele mensen ook wel zeeptablet wordt genoemd. De historie van dit, in vele huisgezinnen aanwezige doosje, gaat terug tot in 1554 toen in Amsterdam een zogenaamde zeepziederij werd opgericht. Het ging in de loop van de daarop volgende eeuwen van hand tot hand, en dan heb ik het niet over de stukjes zeep maar over de onderneming. Sinds 1920 heet het ‘C.A. Woltman Elpers Zeepfabriek de Vergulde Hand’.

Vrijwel direct komen tal van nostalgische gevoelens terug die me brengen naar de kapsalon van vader Jelle Knot aan de Korreweg in Groningen. Naast vele knipklanten had hij ook een fiks aantal scheerklanten dat zo’n vijf keer per week langs kwam om zich te laten scheren. De vraag komt dan ook snel op hoe vaak kapper Knot ‘mes goed meneer?’ heeft uitgesproken. In mijn jonge jaren mocht ik wel meehelpen in de salon. Taak was dan onder meer het stofvrij maken van de diverse planken met tabakswaren, frictions en andere huidverzorgende artikelen.

De vaste scheerklanten hadden daarbij zo hun voordelen, bijvoorbeeld de knipkaart. Een groene kaart waarbij iedere scheerbeurt een knipje werd aangebracht en wanneer de kaart vol was de persoon in kwestie een gratis scheerbeurt kreeg. Die vaste klanten hadden ook allen een eigen laadje in de salon, waarin hun eigen mes, eigen scheerzeep en eigen knipkaart telkens werd opgeborgen. Moeder Knot zorgde voor de dagelijkse was want veel scheerdoeken dienden de volgende dag weer gewassen en gestreken op een mooie stapel te liggen in het werkgedeelte van de salon.

Heel soms, als het druk was, vroeg vader of je alvast een klant kon gaan inzepen. Dat betekende dat je er voor diende te zorgen dat er warm water ‘van achteren’ werd gehaald. In de salon was namelijk geen warm watervoorziening en tijdens de drukke dagen stond er altijd in de keuken water warm te worden op de kachel waarbij een scheerkom uit de salon werd gevuld om daarmee naar voren te gaan in de salon. Omslachtig maar de omstandigheden waren destijds niet anders. Voordeel was dat je soms een fooitje kreeg van een klant die vond dat je vader goed ondersteunde en een dubbeltje was in die tijd toch een mooie bijkomstigheid om te krijgen.

De klant had begrip en daarom ook meer tijd om in de salon te zijn. Op de zaterdagen was het zelfs gezellig druk omdat velen van de aanwezige personen de gewoonte hadden rond dezelfde tijd naar de kapsalon te gaan en elkaar weer troffen om bij te praten. Het was ook de tijd dat er volop nog werd gerookt, zelfs dikke sigaren, en af en toe stond het dan ook blauw van de rook. Niemand maakte zich in die tijd daar druk over. Gelukkig is men daar in latere decennia beter over na gaan denken. In de salon werd voor het merk Kaveewee sigaren uitgebreid reclame gemaakt middels een houten bestelwagen, waarvan de boven-deksel open kon, waarna sigaren zichtbaar werden die per stuk verkocht konden worden.

Even terugkomend op de scheerdoeken kon mijn moeder zich nog wel eens druk maken over de enorm smerige doeken die vanuit de salon naar achteren werden gebracht voor de dagelijkse was. Het was of ze kon zien wie zich wel of niet hygiënisch gedroeg en maakte daarbij, op een bepaalde persoon gericht, duidelijk ontevreden opmerkingen over. Maar de allermooiste herinnering die me tijdens de dagelijkse scheerbeurt naar boven kwam was dat er boven de twee grote spiegels in de kapsalon twee replica’s hingen van schilderijen die het vak van barbier uitbeelden. Nadat de kapsalon, meer dan vijftig jaren geleden, door mijn vader werd gesloten, zijn die schilderijen, met de verhuizing naar een nieuw onderkomen, verdwenen.

Spijtig want als relikwie in mijn toch al uitgebreide verzamelwoede had een van die twee afbeeldingen niet misstaan. In 1954, toen het bedrijf van Vergulde Hand 400 jaar bestond, werd door de directie een schilderij van David Col gekozen om onder afnemers van de producten van het bedrijf te verspreiden. Het schilderij toonde een typische aankleding van een Vlaamse barbier- en kapperszaak. Bijzonderheid was dat vrouwelijk personeel het mes bediende.

Het tweede schilderij dat boven de andere spiegel hing toonde een barbier die aan het scheren was, waarvan door mij verder geen speciale bijzonderheden zijn teruggevonden. Hij zal ongetwijfeld aan de klant, nadat hij het mes had aangezet aan het leer, gevraagd hebben of het mes goed was.