Kindonvriendelijke gemeenten


tekst: Hans Knot
- foto’s:  collectie Orthopedagogiek Universiteit Groningen

Een term die de laatste tiental jaren vaak wordt terug gezien in de m edia. Oorzaken zijn veelvuldig aan te wijzen zoals gemeenten die te weinig doen aan het opruimen van zwerfvuil, bereklauwen die niet gemaaid worden, maar ook armoede en tal van andere facetten kunnen een belangrijke rol spelen.

Al vele jaren zijn onderzoekmedewerkers van het Verwey-Jonker Instituut actief bij onderzoek dat betrekking heeft op de leefomstandigheden van het kind. Zo bleek uit resultaten van een onderzoek, waarvan de resultaten in 2014 bekend werden, dat het aantal kinderen dat opgroeit in een gezin dat van een bijstandsuitkering moet rondkomen,  met meer dan tien procent was gestegen ten opzichte van een soortgelijk onderzoek in 2013.

Veel arme kinderen wonen buiten de grote steden, zo is te vinden in de publicatie ‘Kinderen in Tel 2014’, met onderzoeksgegevens over de periode 2009 tot 2012. Het onderzoek brengt de leefsituatie van kinderen in gemeentes in beeld op basis van elf indicatoren gebaseerd op het VN-Kinderrechtenverdrag. De organisaties die samen ‘Kinderen in Tel’ vormen, adviseerden vervolgens de gemeenten met klem te zorgen voor armoedebeleid waarbij kinderen centraal staan. Dit is een belangrijk instrument om de leefsituatie van deze kinderen te verbeteren en hun rechten te garanderen.

Men heeft in de loop der jaren tal van onderzoeken uitgevoerd en zo werd in februari 2006 bekend dat de gemeente Harlingen op dat moment de meest kindonvriendelijke gemeente van Nederland was. Daarbij dient wel gemeld te worden dat grote steden als Amsterdam, Rotterdam en Den Haag ook geen stempel kregen als zou het een prettige plek zijn om met kinderen te wonen. Als zo vaak met dergelijke onderzoeken kwam het in Gelderland gelegen Rozendaal als zeer kindvriendelijk tevoorschijn.

Het voornoemde onderzoek werd uitgevoerd in 2004 in 467 gemeenten en de gepubliceerde cijfers gingen ondermeer over kindersterfte, jeugdcriminaliteit, werkeloosheid onder jongeren, schoolverzuim, het aantal tienermoeders en zeer belangrijk het aantal kinderen dat een hectare speelruimte diende te delen.

Het was in 2004 dat voor het eerst een dergelijk onderzoek werd gedaan door de onderzoekers van het Verwey-Jonker instituut, dat gebeurde onder de noemer ‘Kinderen in Tel’ en in samenwerking met ondermeer instanties als ‘Jantje Beton’, Defence for Children, Stichting Kinderpostzegels Nederland en Unicef.

Het eerste onderzoek was opgezet naar voorbeeld van ‘Kids Count’, een soortgelijk Amerikaans onderzoek uit 1990, een onderzoek dat het mogelijk maakte de situatie van kinderen in de ene staat te vergelijken met die in een andere staat van de VS.

Met de gegevens van het eerste onderzoek uit 2004 was het mogelijk de Nederlandse gemeenten met elkaar te vergelijken en de verschillen bleken groot. In het eerder gememoreerde Rozendaal bleek er totaal geen enkele achterstandswijk te zijn terwijl in Rotterdam liefst 60% van de kinderen in een dergelijke wijk woonachtig was.

Daar kan aan worden toegevoegd dat uit het onderzoek bleek dat ook in de Noordelijke provincies het percentage opgroeiende jongeren ver boven het gemiddelde lag. Het waren nogal verschillen die voortkwamen uit het onderzoek. In Rozendaal deelden 10 kinderen een hectare als speelgrond terwijl bijvoorbeeld in Den Haag dit cijfer op 110 kinderen stond.

De resultaten van destijds en het terugvinden van een unieke diaserie over het buitenspel van het kind leidden in Groningen tot een samenwerking tussen pedagogisch historicus professor dr. Mineke van Essen en mediahistoricus Hans Knot tot het inrichten van een permanente tentoonstelling over het spel van het kind buiten de gesloten leefsituatie in de eind vijftiger en begin zestiger jaren van de vorige eeuw.

De teruggevonden 65 glasdia’s werden in het einde van de jaren vijftig en in de jaren zestig door professor Wilhelmina Bladergroen gebruikt ten bate van haar colleges. In eerste instantie voor de colleges Ontwikkelingspsychologie en later voor de colleges Orthopedagogiek aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Ook werd de serie ingezet bij de vele lezingen die ze in het land gaf.

Ze had met de inhoud van de diaserie een duidelijke boodschap mee te geven, waarbij vermeld dient te worden dat de dia-foto’s destijds zijn gemaakt door haar pleegzoon Bert ten Hoopen. Professor Bladergroen was van mening dat het spelen van het kind in de omgeving van de openbare wegen te gevaarlijk was. Spelende kinderen in een grote doos, daarbij denkend dat het zijn/haar eigen huis was, had te vaak ongelukken opgeleverd. Daarom zag ze destijds veel meer toekomst voor het kind op grote open en tevens veilige plekken. Slechts een minimale omheining kon eventueel worden gepland.

Een speelplek voor het kind in de toenmalige speeltuinen was door Professor Bladergroen niet gewenst daar op die plekken het spel té veel zou zijn voorgekauwd en dus er te weinig sprake zou zijn van eigen ontwikkeling van het spel en dus het kind.

Dat niet alle woningbouwverenigingen destijds even gelukkig waren met de ideeën van Bladergroen mag blijken uit één van de waarschuwingsborden gericht aan jeugd en geplaatst op juist die gewenste open plekken.