Minster Korthals en de geschreven pers

tekst: Hans Knot

Hans Knot neemt je mee naar begin jaren zestig van de vorige eeuw en de opkomende populariteit van Radio Veronica, een gegeven waar bij lange na niet iedereen destijds blij mee was. In ‘het Vrije Volk’ stond op 20 juli 1962 een redactioneel artikel, waarin de nodige vragen naar voren kwamen: ‘Elke keer dat iemand wegens het zonder vergunning uitzenden van grammofoonplaatjes en mededelingen wordt gegrepen – met verbeurdverklaring van de apparatuur – worden wij in Nederland met een grof schandaal geconfronteerd. De zogenaamde etherpiraten plegen enkele maanden gevangenisstraf te krijgen. Het zijn meestal jonge mensen, die, al dan niet tegen beloning, hun dorp of streek vermaken. Maar wat zij doen kan niet en mag niet en moet dus worden gestraft’.

Minister Korthals in 1962. Foto: Joop van Bilsen, Nationaal Archief, Anefo, CC0

De schrijver van het ingezonden artikel, waar geen naam van auteur onder stond, ging verder door op een enorme manier zich af te zetten tegen de voortgang van de uitzendingen van Radio Veronica: ‘Het grove schandaal is, dat Radio Veronica, waarvan de exploitanten precies hetzelfde doen als de etherpiraten, ongemoeid blijft, omdat het zendschip buiten onze wateren ligt en de regering nog steeds heeft verzuimd de strafwet zo te wijzigen, dat geen Nederlander ongestraft aan deze uitzendingen mee zou kunnen werken. Noch minister Beerman van Justitie noch minister Korthals, met verantwoordelijkheid voor de PTT in zijn portefeuille, heeft aan deze onwaardige toestand een einde gemaakt. En nu schijnt minister Korthals alleen dan als lijstvoerder van de liberalen in aanmerking te komen als hij Radio Veronica ontziet zolang er geen commerciële televisie is.‘

De laatste opmerking werd gemaakt naar aanleiding van enkele zinnen over dit onderwerp in ‘het Algemeen Handelsblad’: ‘ In die tijd kon dan wellicht ook blijken of het hem mogelijk was aan het geval ‘Veronica’ in samenhang met het vraagstuk der commerciële televisie, een ook in liberale kringen aanvaardbare oplossing te geven.’ De VVD zou het zich in de tijd niet veroorloofd hebben een lijstaanvoerder te hebben die – zelfs al zou het noodgedwongen in feite tegen de zin van de partij in – op dit voor velen zeer gevoelige terrein een belangrijk stuk goodwill te verspelen.

Het redactionele commentaar in ‘het Vrije Volk’ eindigde met: ‘Wij nemen aan, dat de heer Korthals zich niet zal laten vinden, zelfs niet tegen zijn zin, voor een zo oneervolle zaak. Er is ook een liberale traditie, die rechtsongelijkheid verafschuwt. De commerciële televisie is een wens waarover men van mening kan verschillen. Wie zich aan het peil van de televisie wat gelegen laat liggen, moet, menen wij, keihard tegen zijn. Maar goed – discussie is mogelijk. Over Radio Veronica valt niet te praten zolang wij kleine etherpiraten straffen. Er is maar één oplossing en dat is de wet wijzigen en een ieder die met Veronica doorgaat en eraan verdient, oppakken en voor de rechter brengen. Er laat zich met goed fatsoen niets anders verdedigen.‘

Al eerder was gebleken dat de gewone burger niet langer monddood wenste te worden gemaakt en duidelijk een mening wilde neerzetten in de diverse kranten, die hen als abonnee ter beschikking stonden. Laten we eerst eens kijken wat in de maand juli 1962 ene Schavemaker uit Bilthoven had te schrijven in de Volkskrant: ‘Ik wilde graag even ingaan op het ingezonden stukje van C. Kuppers, wat betreft de Veronica zender. Ik geloof dat de schrijver een beetje te persoonlijk is. De meeste mensen willen na hun dagelijkse beslommeringen nu eenmaal wat afleiding. Dat bewijst de grote luisterschare van Radio Veronica. Wat is het voor langdurig zieke mensen niet heerlijk om naar wat vrolijke muziek te luisteren. Neem alleen al maar het verzoekplatenprogramma van Frans Nienhuys maar eens. Hoe kan die de zon weer laten schijnen bij velen. Laat iedereen toch vrij zijn, onze smaak is gelukkig allemaal verschillend. Laat Veronica daarom toch blijven, maar niet op zee en geef haar dus een kans aan wal. Wat de wens is van tieners, vele ouden van dagen en vooral vele zieken.’

Veronicaschip 1962, collectie OEM

En vervolgens stond er in dezelfde rubriek een negatieve uiting van H.G.M. Arnold uit Schiedam: ‘Radio Veronica heeft een advocatenkantoor de opdracht gegeven bij de EEG-Commissie te Brussel de belangen van het zendschip te bepleiten. Laten we hopen dat dit pleidooi tevergeefs is, zodat we eindelijk verlost worden van deze jengelschuit met het gedrein van de ‘toppers’ van de door veel tieners aanbeden vetgekuifde hik stotende, huilebalkende gitaarverkrachters. Het is natuurlijk mogelijk dat ik volkomen ongelijk heb en dan behoor ik tot de categorie die van ‘Kedonika’ (om met Cees Nooteboom te spreken) niks begrijpen, helemaal nix.’

Uit Kampen schreef E.J. Postema, kort en krachtig: ‘Waarom willen de omroepen Veronica weg hebben? Dat is tenminste een station waar men wat aan heeft! Mijn vrouw heeft de hele dag Veronica aan staan. Ik ben altijd lid van de VARA geweest, maar geef mij maar Veronica!’ Postema kreeg bijval van Pfaff afkomstig uit Geertruidenberg, die schreef: ‘De vele berichten van de laatste tijd om Veronica uit de ether te gooien zijn frappant. Ik vind het maar een onsmakelijk idee. Veronica brengt de beste opvrolijking in het huisgezin. Het is toch wel schunnig om zulke gezellige uren uit menig huis weg te vagen! Laat ons, mindervaliden, toch blijvend genieten van die gezelligheid.’

Uit Zundert kwam er een brief, die gericht was aan de redactie van Televizier, in die tijd een nog niet aan een omroep gebonden weekblad over radio en televisie: ‘Radio Veronica wordt de laatste tijd weer flink dwars gezeten. Daartoe zijn we ertoe gekomen een Radio Veronica Fanclub op te richten. Deze club wil uw eigen zender in de ether proberen te houden. Uw eigen, vrije, zender met muziek. De zender die de dupe dreigt te worden van afgunst en jaloezie. Daarom willen wij Radio Veronica zoveel mogelijk steunen. Wees nu ook eens een piraat, een vrij mens, doe modern en doe als velen en wordt lid!’

Opmerkelijk was de open brief die VVD partijbestuurslid P.J. Oud op 26juli 1962 liet opnemen in ‘De Vrije Amsterdammer’, het huisorgaan van de afdeling Amsterdam van zijn partij. Hij ging daarbij in op beweringen die eerder in een editie van de Telegraaf hadden gestaan: ‘De Telegraaf heeft bericht dat in een vertrouwelijke bespreking, op 14 juli gevoerd door het hoofdbestuur van onze partij met de dagelijkse besturen van de zogenaamde Kamercentrales, bezwaren zouden zijn ingebracht tegen een mogelijk lijstaanvoerderschap van de heer Korthals, omdat deze als minister van Verkeer en Waterschap wel eens zou kunnen komen met een voorstel om maatregelen te nemen tegen de uitzendingen van de buiten onze territoriale wateren opererende radiozender Veronica.’

De Heer Oud was nogal geprikkeld want hij had geen goed woord over voor de uitingen in het door vele VVD’ers geliefde ochtendblad: ‘Ik stel erop prijs mede te delen dat dit bericht van ‘A tot Z’ uit een journalistieke duim is gezogen. Het woord ‘Veronica’ is geheel tijdens de bijeenkomst niet een keer gevallen.’ Maar er waren meer journalisten die de berichtgeving hadden meegenomen inzake de eventuele lijstaanvoerderschap van Korthals want ook daarop reageerde Oud in zijn ingezonden brief: ‘Van ‘de Telegraaf’ zijn wij inmiddels dit soort berichtgeving gewend. Ernstiger is dat ‘het Algemeen Handelsblad’ heeft geschreven dat de VVD het zich niet (zou) kunnen veroorloven een lijstaanvoerder te hebben die, zelfs al zou het noodgedwongen en tegen zijn zin zijn, op dit voor velen zeer gevoelige terrein een belangrijk stuk goodwill zou hebben verspeeld.’

Oud vond de uitlating in deze krant hoogst bedenkelijk mede omdat de Liberalen vaak genoeg hadden gemeld het niet eens te zijn met het toenmalige gevoerde mediabeleid: ‘Wij hebben verandering daarin met alle kracht na te streven, doch langs de weg van recht en orde. Zou een politieke partij in Nederland ‘goodwill’ verspelen, omdat een tot haar behorende bewindsman zich verplicht acht mede te werken tot het nemen van maatregelen tegen de verstoring van de orde, dan zou dit geen compliment zijn voor ons kiezersvolk. Een partij echter, die zich zou leiden door de vrees dit soort ‘goodwill’ te verspelen, zou ernstig te kort schieten in haar plicht tot het naleven van die beginselen van zedelijke volkspolitiek, die een staatkundige richting, die prijs stelt op morele invloed, nimmer uit het oog mag verliezen.’

VVD’er Oud haalde met zijn open brief heel wat los in Nederland. Zo was er al de volgende dag een antwoord te lezen van de redactie van het Algemeen Handelsblad, waarin ondermeer het volgende werd gesteld: ‘De pers plagt daden en uitingen van politici nauwgezet en kritisch te volgen. Dat is in een democratische staat een onmisbare en nuttige taak. Dat anderzijds politici wel eens kritiek menen te mogen hebben tegen de pers en deze kritiek ook tot uiting brengen, is hun goed recht. Wanneer de heer Oud opkomt voor recht en orde, wanneer hij van een liberale bewindsman verwacht, dat deze verstoring van dat recht en van die orde zal tegengaan en een partij moreel veroordeelt, welke zulk een optreden kwalijk zou opnemen, dan zij wij het vanzelfsprekend met hem eens’.

Maar de redactie van het Algemeen Handelsblad had nog wat andere kolen in het vuur want men stelde ondermeer: ‘Iedereen weet dat de VVD momenteel een moeilijke tijd doormaakt. De verkiezing voor de Provinciale Staten en Gemeenteraden zijn, na een geleidelijke en constante opgaande lijn in de naoorlogse jaren, zeer teleurstellend voor haar uitgevallen.’ Vervolgens ging men in op de lange uitstekende loopbaan van de reeds 45 jaar in de politiek en het openbare leven actieve mr. Oud, waarbij de goodwill, die hij in die periode had opgebouwd niet kon en mocht worden afgebroken door de benoeming van een persoon, die geacht werd de keuze van de stemmers te volgen maar misschien gedwongen werd niet publieksvriendelijke maatregelen te nemen.

‘Als minister van verkeer en waterstaat is drs. Korthals geconfronteerd met de kwestie Veronica. Of men persoonlijk belangstelling of waardering voor haar uitzendingen heeft of niet, men zal moeilijk kunnen ontkennen, dat zij bij tienduizenden een grote populariteit heeft verworven. Die populariteit kon mede worden verworven door het ongezonde radio- en televisiebeleid in ons land dat, zoals de heer Oud terecht opmerkte, van liberale zijde dan ook wordt bestreden. Radio Veronica is een illegale zender en anders dan tijdens de oorlogsjaren mogen illegale activiteiten niet worden verdedigd. Dit hebben we dan ook niet gedaan. Wat we wel hebben gedaan is dat we hebben gepleit voor de illegale Veronica dan een legaal alternatief wordt geboden.’

Het besluit van minister Korthals inzake het niet plaatsnemen in de Tweede Kamer en derhalve ook geen opvolger te worden van mr. Oud, leidde tot de volgende conclusie in het Algemeen Handelsblad: ‘Minister Korthals en de staatssecretarissen Scholten en Gijssels hebben hier een duidelijke taak. Weten zijn hun ambtgenoten van de noodzaak daarvan niet te overtuigen, of weigert de Kamer hen daarin te volgen, dan zullen zij in uiterste instantie de consequenties daaruit moeten trekken. Een liberale bewindsman, die wel zou meewerken aan het onmogelijk maken van Veronica, maar daar, in overleg met zijn hierbij betrokken ambtsgenoten, geen andere positieve oplossing tegenover zou stellen, zou als lijstaanvoerder van de VVD deze partij geen dienst bewijzen, maar het volledig in het moeras helpen.’ Vele artikelen in evenzovele kranten zouden nog over dit onderwerp volgen. Uiteindelijk werd Veronica met rust gelaten en kon men zonder ingrijpen verder gaan met de uitzendingen.

Maar Veronica bleef aan de weg timmeren en wel via ‘De vrienden van Radio Veronica’, die zich per dagbladadvertenties tot de Nederlandse menigte had gewend om steun te krijgen bij hun streven het radiostation in internationale wateren op zijn eigen mooie vrijbuitersgolf te laten voortbestaan. Op 23 juli 1962 was het ‘Het Algemeen Handelsblad’ dat het ongenoegen over deze actie verspreidde. ‘Het is een nobel initiatief – als het daarbij gebleven was. Maar ziet wat ‘de vrienden’ eigenlijk willen. Zij willen Radio Veronica officieel, zij willen een luisterviskaart, en straks een Veronica suikerschep, een Veronica bridge-drive en nog later ongetwijfeld een exterritoriale Roëll, tegen wie ze kunnen rebelleren.

Het zijn typisch Hollandse vrienden, typisch Hollandse angsthazen, die benauwd opkijken zodra er iets met de legaliteit niet in de haak is, want daar hebben wij het hier niet mee op. We zijn vijf jaar illegaal geweest, weliswaar niet allemaal maar de meesten begrepen toch, dat de omstandigheden in die tijd, het illegale enigszins rechtvaardigden. Maar niet zo gauw waren de Duitsers in 1945 op hun tanks en in hun treinen opgehoepeld of we haalden ze met autobussen en Volkswagens weer binnen onze grenzen. Erkende ‘legale’ omroepverenigingen wrijven zich in de handen, als ze de voormalige UFA-zanger Johannes Heesters bereid vinden een verslaggever een interview toe te staan en ‘erkende legaal geworden’ dagbladen beginnen knorrig te mopperen als iemand een boek schrijft waarin aan onze voormalige illegaliteit herinnerd wordt. Zeerover kunnen we voor ons goed fatsoen niet helemaal met de nek aanzien zolang we nog zo vaak over Piet Hein zingen, maar we willen er pas echt mee te maken hebben, als het legale rovers zijn geworden, met een diploma aan de wand en een door Toxopeus (minister destijds) doorgeknipt lint in hun vooronder. En misschien lukt het de Vrienden van Veronica inderdaad nog eens een minister naar hun radioschip te laten roeien. Maar dan is één ding zeker – dan kunnen we net zo goed weer naar de AVRO luisteren, die zendt ook Duitse schlagers uit.’

De redactie van het Algemeen Handelsblad was wel zo sterk ook de directie van Veronica de kans op verweer te geven want op 24 juli 1962 schreef men: ‘Radio Veronica is de laatste tijd meer dan ooit in het nieuws. Wellicht zelfs zal de positie van dit zendstation een rol spelen bij de verkiezingen van 1963. Het leek de redactie daarom een goede gedachte de lezers eens te confronteren met de mening van de directie van Radio Veronica. Hieruit te concluderen, dat de redactie achter de faits et gestes van dit zendstation staat, ware onjuist.’

Men liet één van de drie directeuren, Hendrik Verweij, aan het woord. “Van enige ongerustheid bij de ongeveer vijftig medewerkers, valt niets te bespeuren. Wij zijn net één grote familie. De stemming is buitengewoon, zowel op de wal als aan boord van ons schip. Deze mensen hebben, in de loop van de paar jaar dat wij nu draaien, heel wat moeten overwinnen. Wij kunnen ons niet al te veel aantrekken van hetgeen wordt gezegd en gepubliceerd. Deden wij dat wel dan zouden we geen nacht meer kunnen slapen en dat gaat toch niet. Er leeft onder de bemanning de sfeer om door te gaan en zolang wij als directie daaraan wensen mee te werken, gaat dit door. En dat we dat willen mag blijken uit het feit, dat nog maar zeer onlangs een nieuw dieselaggregaat op het schip is gemonteerd.’

De vraag of er ook regelingen waren getroffen voor het personeel, mocht het door de invoering van wettelijke maatregelen tegen het radiostation worden getroffen, antwoordde Hendrik Verweij ontkennend. ‘Niemand heeft er bij de oprichting van het station op gerekend dat er ooit sprake zou kunnen zijn van een eventuele strafbaarstelling.” Wel stelde hij dat, mocht er een einde komen aan de activiteiten, er zeker sprake kon zijn van een ruime afvloeiingsregeling.

Sprekend over diverse publicaties en uitlatingen stelde Verweij wel dat men aan zijn onderneming ten onrechte de stempel ‘piratenzender’ had verleend: “Onze grootste zonde is het draaien van pretentieloze plaatjes. Een piratenschip wekt associaties op met zeeroverij en smokkel. Niemand komt door onze uitzendingen in gevaar. Dit is ons zelfs bevestigd door de voorlichtingsdienst van de PTT. Bovendien hebben we nooit stelling genomen tegen wie dan ook. Nimmer ook hebben we via de zender gebruik gemaakt om te reageren tegen alle aantijgingen, waarvan er verscheidene eigenlijk niet door de beugel konden. Wij zijn tegen geen enkele zuil, omdat nare woord toch maar te gebruiken. Ieder moet weten naar welk station hij wil luisteren. En omdat wij er absoluut van overtuigd zijn dat er plaats is voor een station als Radio Veronica, willen wij ook het recht krijgen er bij te zijn.”

Natuurlijk was de deining van velen, ontstaan nadat de geruchten de ronde deden dat de Nederlandse regering, via een wettelijke regeling, een einde wenste te maken aan de uitzendingen van Radio Veronica, zeer begrijpelijk. Ook de dagbladen bemoeiden zich ermee en zo liet de redactie van ‘de Telegraaf’ de reacties van haar lezers peilen, waarbij zeer vele brieven binnenkwamen waarin men duidelijk stelde niet zonder het radiostation te willen. De redactie van de Telegraaf had echter zelf andere ijzers in het vuur daar men, in samenwerking met het Handelsblad, een aanvraag had ingediend voor een concessie voor het eventueel kunnen runnen van de ORO. Het was dan ook geheel logisch dat de directie van Veronica bevriende relaties inschakelde om ‘Vrienden van Veronica’ op te richten om daarmee actie voor een eventueel levensbehoud in te zetten.

Gezien de vele duizenden reacties die er op deze actie binnenkwamen bleek heel duidelijk dat de gemiddelde Nederlander toe was aan een populair radiostation, naast de culturele programma’s die door de Hilversumse zuilen werden gebracht. Uiteraard waren er vele reacties die tegen de ‘Vriendenclub’ waren, waaruit vooral naar voren kwam dat ons luistervolk diende te worden beschermd tegen de cultuurboosheid die door Radio Veronica zou worden verspreid.

De directie van Radio Veronica had zich rond die tijd ook gericht tot de commissie van de Europese Economische Gemeenschap om het voornemen van de Belgische regering, dit radiostation met wettelijke maatregelen te treffen, te verijdelen. Men beriep zich op het Verdrag van Rome, waarvan artikel 62 bepaalde, dat de lidstaten geen nieuwe beperkingen mochten invoeren op de vrijheid tot het verrichten van diensten, zoals die bestond bij het in werking treden van het verdrag. De directie van Radio Veronica stelde in haar brief dat het diensten van commerciële aard verrichte, zoals die stonden omschreven in artikel 60 van het verdrag en dat de Belgische regering met haar ontwerp van de wetswijziging van de wet op de radioverbindingen wel degelijk in het verdrag verboden beperkingen trachtte in te voeren. Juristen hadden de directie van Veronica er ook op gewezen de genoemde artikelen in het Verdrag van Rome werden ingeleid door artikel 59, waarin duidelijk sprake was van ‘het verrichten van diensten binnen de gemeenschap en van beperkingen ten aanzien van onderdanen van lidstaten, die in een ander land van de gemeenschap waren gevestigd’.

Studio Borkum Riff. Foto: collectie familie Hermann

Medio augustus 1962 kwam in de geschreven pers naar buiten dat tot 23 juli van dat jaar Radio Veronica actief was geweest zonder voering van een ondernemingsvorm. Op die dag werd er een commanditaire vennootschap opgericht en werd er vanaf dat moment ook gesproken over Veronica C.V. Aanvankelijk had men in gedachte een vennootschap onder naam te kiezen, maar op de ingezonden statuten was geen ministeriële goedkeuring verkregen. De commanditaire vennootschap telde in het begin 45 commanditaire vennoten, die in Nederland, België, Liechtenstein en Spanje woonden.

Het totaal van de door hen ingebrachte gelden bedroeg f 82.000,--. Als beherend vennoot trad op de N.V. Promotie en Reclamebedrijf Sonora. Deze onderneming was als beherend vennoot ondermeer verantwoordelijk en aansprakelijk voor de rechtshandelingen van Veronica C.V. Sonora was op 17 juli 1962 opgericht en werd op 7 augustus van dat jaar ingeschreven bij de Amsterdamse Kamer van Koophandel. De aandelen van deze vennootschap waren in handen van de Gebroeders Verweij, die al sinds eind 1960 de drijvende krachten achter Radio Veronica waren.