tekst: Hans Knot
Het is de afgelopen zes decennia iets wat elk jaar wel een paar keer in de publiciteit komt: het probleem van de etherpiraten. Zo ook in 1969 toen de bijzondere radiodienst van de PTT meerdere malen in actie diende te komen na andermaal klachten van hevige storingen en opsporingsambtenaren van de dienst in de auto waren gegaan om met technische apparatuur te bepalen waar de eventuele stoorzender was gesitueerd.
In de eerste vier maanden van 1969 werden op die manier 84 clandestiene zenders opgespoord en in beslag genomen. Wel werd door de dienst bekend gemaakt dat het geen landelijk probleem was maar dat de inbeslagnames voornamelijk hadden plaatsgevonden in het noordelijk en oostelijk deel van ons land. Daarbij was vooral het arrondissement Almelo dat politieondersteuning diende te verlenen, daar in het deel van ons land waar zij zeggenschap over hadden, liefst 36 van dergelijke piratenstations het stilzwijgen werd opgelegd. In Friesland werden 17, in Drenthe 16 en Groningen 6 stations opgerold.
Het verslag van de bijzondere radiodienst van de PTT meldde tevens dat men in andere delen van Nederland niet of nauwelijks met het probleem van de clandestiene radiostations werd geconfronteerd. Echter één zin in de rapportage was er een van doemdenken want men ging ervan uit dat de inbeslagname van 83 zenders een flinke stap zou zijn op weg naar de volledige oplossing van het probleem. De chef van de dienst was de alom bekende dan wel beruchte D. Neuteboom. Hij ging ervan uit dat het probleem, dat zich naar zijn zeggen na de Tweede Wereldoorlog tot een plaag had ontwikkeld, binnen enkele jaren zou zijn opgelost en Nederland van de illegale zenders zou zijn verlost.
Overigens achtte hij het niet vreemd dat het probleem zich toespitste op enkele delen van Nederland. Het kwaad kwam volgens hem voort uit een gebrek aan gerichte vrijetijdsbesteding in deze gebieden, die ook gekenmerkt werden door een schommelende werkgelegenheid. Hij ging daarbij voorbij aan het gegeven dat de eigenaren van deze zenders dit voor hunzelf een ideale manier van vrijetijdsbesteding vonden.
In de rapportage was onder meer nog de mededeling te vinden dat het merendeel van de geverbaliseerden bleek te behoren tot de categorie ’ongeschoolde arbeider’ en dat dezen over het algemeen wel wisten dat ze een illegale activiteit beoefenden, die bij de wet was verboden en er forse storing werd veroorzaakt op nooddiensten en meer. Met name de loodsdienst van Delfzijl ondervond in die tijd een grote overlast van de schenders. Daar kwam volgens Neuteboom en de zijnen nog eens bij dat er directe overlast werd veroorzaakt op radio en televisie in de buurt.
De straffen waren voor die tijd volgens de Telegraaf- en telefoonnet hoog te noemen. Er was een maximumstraf van zes maanden gevangenisstraf of 5000 gulden boete. De bijzondere dienst opsporing probeerde in bepaalde gebieden van ons land van tijd tot tijd bijeenkomsten te houden, waarbij op het gevaar van het ongecontroleerde zenden werd gewezen. Nog immer wordt er in alle delen van ons land op een illegale manier aan radio-uitzendingen gedaan, hoewel de komst van internetradio het aantal drastisch heeft doen verminderen.