90 jaar oorlog om programmagegevens
tekst: André van Os
Het is al bijna niet meer voor te stellen maar 90 jaar lang woedde er een felle strijd om radio- en later televisie-gegevens: het zogeheten spoorboekje, het overzicht van uit te zenden programma's. Het was een strijd met eindeloze juridische procedures, zetten en tegenzetten en politieke afwegingen. Het ging om geld en om invloed. Hoofdrolspelers: de publieke omroep(en) en de dagbladen, met name De Telegraaf.
Idzerda
Het begon allemaal al bij de Haagse radiopionier Idzerda, vertelde omroephistoricus Huub Wijfjes aan Kees Slager in een aflevering van het geschiedenisprogramma OVT in 1999. Hans Henricus Schotanus à Steringa Idzerda vroeg aan de dagbladen om de gegevens af te drukken van wat de eerste radio-uitzendingen van Nederland zouden worden. Dat zou mooie reclame voor de krant zijn en lezers trekken. De kranten geloofden niet dat er veel belangstelling voor zou bestaan: Idzerda moest maar adverteren en dus betalen. De uitzending die op 6 november 1919 's avonds vanuit een studio in het bedrijfsgebouw Beukstraat 8 in Den Haag de lucht in ging, was dan ook de dag ervoor aangekondigd in de Nieuwe Rotterdamsche Courant (NRC), als Radio Soireé-Musicale. In samenwerking met een andere krant, de Daily Mail, zou Idzerda later ook uitzendingen maken speciaal voor Engeland. Maar Idzerda ging failliet en het domein van de alsmaar populairder wordende radio verschoof naar verzuilde omroepen, gevestigd in Amsterdam en Hilversum.
AVRO en Telegraaf
In 1925 begon de Hilversumsche Draadlooze Omroep (HDO) een blad dat we de eerste 'omroepgids' zouden kunnen noemen: de Radio Luistergids. De HDO deed dat samen met het Algemeen Handelsblad. Het bleek te leiden tot stijging van het aantal luisteraars. Dat bracht een andere krant ertoe om een lucratief aanbod te doen om te komen tot een programmablad met een monopolie op de programmagegevens. Dat aanbod kwam van dagblad De Telegraaf. Het moest wel onder een nieuwe titel. De in ANRO omgedoopte HDO kwam met De Aetherbode. Op 1 juni 1927 verscheen het eerste nummer van de eerste jaargang van dit "Officieel Orgaan van den Algemeenen Nederlandschen Radio Omroep, uitgave: B.V. “De Radio-Omroep”, redacteur: Willem Vogt, adres: Keizersgracht 396, Amsterdam." En toen waren de rapen gaar en de eerste radiorel was geboren.
Auteursrecht
Andere inmiddels opgerichte omroepen, KRO, NCRV en VARA, waren mordicus tegen het monopoliseren van de programmagegevens. De minister greep in, "in het belang van de luisteraar". Programmagegevens moesten onderling worden uitgewisseld, zodat in alle inmiddels verschijnende programmabladen alle gegevens van alle omroepen konden worden afgedrukt. Ook die van de ANRO, die met de Nederlandsche Omroep Vereeniging uit Den Haag fuseerde tot AVRO en de A.V.R.O. Radiobode ging maken (een uitgave voor 50% in handen van het Algemeen Handelsblad en voor 50% van De Telegraaf, ook een compromis). De programmagegevens werden gezien als eigendom van de omroepen, juridisch dichtgetimmerd op basis van de Auteurswet van 1912.
Monopolie
De omroepbladen groeiden in de jaren dertig uit tot regelrechte concurrenten van de dagbladen op de advertentiemarkt. Naast gemonopoliseerde programmagegevens (spoorboekjes) publiceerden ze ook nieuws en achtergrondartikelen. Jarenlang juridisch getouwtrek volgde. De uitkomst daarvan was uiteindelijk dat de dagbladen verkorte programmagegevens mochten publiceren. Steeds één dag van tevoren, dus een weekoverzicht bleef uit den boze. Dat gold tot in de jaren '90 van de twintigste eeuw zelfs voor het door de NOS gemaakte Teletekst, onderdeel van het publieke bestel: onder druk van de omroepen mochten nooit meer dan drie dagen vooruit programmagegevens worden gepubliceerd. We spoelen vooruit in de tijd, voorbij de Tweede Wereldoorlog waarin de omroepen werden opgeheven en de Luistergids nog het enig toegestane programmablad was van de door de Duitsers gelijkgeschakelde Nederlandsche Omroep. Zo komen we terecht in de jaren zestig, met het REM-eiland (1964), een kabinetscrisis over de omroepkwestie (1965) en een nieuwe omroepwet (1967).
Vrije nieuwsgaring
De Nederlandse omroepen waren internationaal verplicht hun programmagegevens uit te wisselen met buitenlandse publieke omroepen. Maar in landen als Duitsland en België was geen sprake van verzuiling en werden programmagegevens gewoon afgedrukt in publieksbladen als HUMO. Dit Belgische blad begon zich, met columnisten als Kees van Kooten, zelfs nadrukkelijk op de Nederlandse markt te richten met als gevolg dat het blad niet in Nederlandse kiosken mocht liggen. Zover reikte de macht van de omroepbladen en hun auteursrecht. Op alle mogelijke manieren probeerden de kranten de regels op te rekken. Zoals Huub Wijfjes het in OVT omschreef: een Nederlandse verslaggever kon eenvoudig bij Oldenzaal de grens oversteken om de programmagegevens voor een hele week te bemachtigen. Overtikken en in de eigen krant plaatsen: dat was immers 'vrije nieuwsgaring'. Midden in deze discussie en in de aanloop naar de nieuwe omroepwet, in juli 1966, werd dat punt verdedigd in het Nieuwsblad van het Noorden, op de pagina 'feiten - tv - commentaren'. "Omroepen willen monopolie programma-publikaties. Ontwerp Omroepwet drukt vrije nieuwsgaring kop in" schreef 'een medewerker' anoniem. Het geeft een mooi, zij het uiteraard eenzijdig, (tijds)beeld van de discussie en is daarom het waard iets uitgebreider te citeren.
Een pleidooi in de krant, voor de krant
De 'medewerker' schreef bloemrijk in het Nieuwsblad: "Radio en televisie nemen in het dagelijkse leven een belangrijke plaats in. Opdat alle kijkers en luisteraars naar behoren voorgelicht kunnen worden omtrent hetgeen deze media te bieden hebben, is het noodzakelijk, dat de pers in al zijn geledingen dat wil zeggen dagbladpers, nieuwsbladpers en weekbladpers de vrijheid bezit niet alleen commentaar te leveren - tevoren of achteraf - op radio- en televisie-uitzendingen doch ook om de omroepprogramma's in extenso te publiceren op de wijze zoals elk persorgaan dat in belang van het publiek gewenst acht. Die vrijheid bestaat thans niet."
"De omroeporganisaties doen het voorkomen alsof de zogenaamde vrije nieuwsgaring slechts een rookgordijn is voor ongeoorloofd overnemen uit auteursrechtelijk beschermde programmageschriften. De onjuistheid van deze beweringen van de omroeporganisaties blijkt reeds uit het feit, dat de omroeporganisaties in de rechtsgedingen uit de laatste jaren tegen een tweetal weekbladen, waarvan het ene door hen verloren en het andere nog aanhangig is, slechts ten aanzien van radioprogramma's hebben durven volhouden, dat deze door de betreffende weekbladen waren overgenomen uit de programmageschriften van de omroeporganisaties. Zelfs zij hebben moeten toegeven, dat althans televisieprogramma's door vrije nieuwsgaring verzameld kunnen worden."
"Deze zogenaamde vrije nieuwsgaring berust in de eerste plaats op mededelingen van de omroeporganisaties zelf. Aan het begin van het omroepseizoen, in de herfst van elk jaar, verstrekken de omroeporganisaties aan de pers boekjes met de schema's voor de uitzendingen van het komende jaar. Bovendien verschaffen de persdiensten van de omroeporganisaties gedurende het gehele jaar informaties over hun uitzendingen. Dat is begrijpelijk. De omroep is immers gebaat bij een zo ruim mogelijke bekendheid van haar programma's. De omroeporganisaties maken het voorts de zogenaamde vrije nieuwsgaring gemakkelijk, omdat de uitzendingen steeds volgens een vast sjablone verlopen. Wie de moeite neemt oude omroepbladen te bestuderen, kan dat sjablone leren kennen."
"ledereen weet, dat de radio om 8 uur nieuws geeft. Dat is het voorbeeld van het sjablone. Daarvoor behoeft men geen lid te zijn van een omroeporganisatie. Door het opbouwen van contacten met organisaties en personen, die bij radio- en televisie-uitzendingen betrokken zijn, kan men tenslotte de ontbrekende gegevens en items vergaren. Op deze wijze is het mogelijk programma's te publiceren buiten de programmageschriften van de omroeporganisaties om. Aldus voltrekt zich de zogenaamde vrije nieuwsgaring. Voor televisieprogramma's gaat dat gemakkelijker dan voor radioprogramma's. De televisieprogramma's zijn minder in aantal. Het zijn voorts geen volledige dagprogramma's. Tenslotte zijn er in de televisie veel "live" - uitzendingen, die het leggen van contacten met daarbij betrokken personen vergemakkelijken."
"Aangezien de zogenaamde vrije nieuwsgaring een aanzienlijke organisatie meebrengt, schrikken vele persorganen ervoor terug langs deze weg tot publikatie van de omroepprogramma's te komen. Het gevolg is, dat de pers in Nederland voor een belangrijk deel aan de leiband van de omroeporganisaties loopt De dagbladen, op enkele uitzonderingen na, hebben bij contract toestemming van de omroeporganisaties de programma's voor een of twee dagen te publiceren, echter slechts op de door de door de omroeporganisaties toegestane wijze. De nieuwsbladen hebben een dergelijk contract met de omroeporganisaties niet, evenmin als de weekbladen. Het gevolg is, dat het publiek voor een belangrijk deel, in het bijzonder voor de wekelijkse programma-informatie, aangewezen is op de omroepbladen d.w.z. de programmapublikaties van de omroeporganisaties zelf."
"Die situatie is de omroeporganisaties uiterst welkom. Hun bestaan als uitzendorganisaties en hun hoeveelheid zendtijd is immers afhankelijk van hun ledental. Zij vrezen nu, dat zij niet in staat zullen zijn door de kwaliteit van hun uitzendingen hun ledental op peil te houden. Slechts door een monopolie ten aanzien van de programmapublikatie menen zij zich te kunnen handhaven. De houding van de omroeporganisaties wordt beheerst door een krampachtige angst en een volledig gebrek aan zelfvertrouwen in de bindende kracht van de eigen radio- en televisieuitzendingen. De boven geschetste situatie is onaanvaardbaar."
"De hiervoor uiteengezette situatie is ook daarom onaanvaardbaar, omdat de omroeporganisaties hun uitzendingen slechts kunnen doen en hun programma's slechts kunnen maken het publieke gelden namelijk de luister- en kijkgelden. Het gaat niet aan dat de omroeporganisaties, die niet meer zijn dan particuliere verenigingen en stichtingen, naar eigen inzicht en ten eigen bate, beschikken over de publikatie van deze 4 programma's, waaraan alle luisteraars en kijkers hebben mee betaald," aldus de anonieme medewerker in de krant van 4 juli 1966.
Omroepstatus
Belangrijke achtergrond bij dit betoog voor de positie van de geschreven pers in het Nieuwsblad van het Noorden, was de introductie een jaar eerder van de zogenaamde 'omroepstatus'. Wikipedia omschrijft het kernachtig als volgt: De omroepstatus ontstond bij de vorming van een 'overgangsbestel' eind 1965 om de verdeling van de schaarse zendtijd te kunnen reguleren. Er werd een indeling gemaakt op basis van het ledental per omroeporganisatie: de A-, B- en C-status. Op basis van deze status werd voortaan zendtijd toegekend. Op één na verkregen alle omroepverenigingen de status van een A-omroep; de VPRO kreeg de C-status.
De omroepstatus werd in 1967 opgenomen in de Omroepwet. In 1965 werd de status als volgt toegewezen:
* A-status: meer dan 400.000 leden
* B-status: minimaal 250.000 leden
* C-status: minimaal 100.000 leden
* Aspirant-omroep: minimaal 15.000 leden; met het voorwaardelijke behoud van de uitzendlicentie als binnen een bepaalde tijd de C-status werd bereikt.
Dit zogenaamde 'open bestel' leidde tot concurrentie tussen de omroepen én hun bladen. Want: abonnees van omroepbladen waren automatisch lid van de omroep die het blad uitgaf. De TROS (voortgekomen uit het REM-eiland) startte in 1966 met uitzenden als aspirant-omroep en had binnen een jaar de C-status. En dat bleek een toenemend probleem te zijn voor de oude AVRO, die juist leden verloor. Maar net als in de jaren twintig (en later in de jaren tachtig) verzon het een ingenieuze list.
Televizier
Het blad Televizier ontstond uit een fusie van weekblad Vizier en Weekblad TV. Vizier bracht veel artikelen die leken op het weekblad Libelle. In 1960 verscheen het eerste nummer van TeleVizier, met Mies Bouwman op de omslag. Het blad had een uitneembare programmagids. Televisiegegevens daarin (nieuw, sinds de jaren vijftig) werden verkregen door de inmiddels beroemde 'vrije nieuwsgaring'. Radioprogramma's kregen een uitgebreide omschrijving en er werd de nodige kritiek geleverd op het omroepbestel, maar programmatitels werden niet altijd direct vermeld. Huub Wijfjes gaf in OVT een hilarisch voorbeeld toen hij de eerste Televizier citeerde: "8:15: we kunnen kiezen tussen commentaren op en reportages over het laatste wereldnieuws in NCRV Radiokrant of tussen de populair klassieke werkjes die de AVRO als Klankjuwelen de ether instuurt. Om 8:35 acht de NCRV de tijd rijp voor de Symphonie espagnole van Lalo, die de laatste twee weken al zeker driemaal is uitgezonden." In mei 1967 werd Televizier ingelijfd door de AVRO, met instemming overigens van toenmalig minister Klompé. De AVRO dreigde onder de A-status te zakken. Maar Televizier had 600.000 abonnees, die nu dus ineens ook allemaal AVRO-lid waren. 'Kritisch AVRO-lid', zou Cor van der Laak wellicht zeggen, maar toch... De A-status was veilig gesteld, de andere omroepen waren furieus. De AVRO-bode bleef daarnaast bestaan als apart blad. In de jaren '80 probeerde de AVRO een soortgelijke truc door haar blad bij duizenden onderdeel te maken van de toen populaire leesportefeuille, met de gedachte dat afnemers van de leesportefeuille dan ook ineens AVRO-leden zouden worden. Maar daar stak de minister een stokje voor.
Veronica vertrekt
Net als met het toelaten van commerciële omroep in Nederland was ook de uiteindelijke bijl aan de wortel van het omroepmonopolie op programmagegevens een kwestie van Europese wetgeving. Zoals met alles in de Nederlandse omroepgeschiedenis weliswaar met een forse vertraging, want het eindspel werd nog een kwart eeuw gerekt. Bernt Hugenholtz voorspelde het einde van het omroepbladenmonopolie als gevolg van een Europese Richtlijn ter bescherming van databanken. De aanvallen van de kranten op dat monopolie gingen voort: het Nieuwsblad van het Noorden probeerde het in de jaren '80 en de Krant op Zondag tot tweemaal toe in de jaren '90. Nog tevergeefs. Eind 1995 verliet de Veronica Omroep Organisatie het publieke omroep bestel om (opnieuw) commercieel te gaan. De publieke omroepen en Veronica kwamen overeen om programmagegevens te blijven uitwisselen. Met het vertrek van Veronica verliet namelijk ook het allergrootste omroepblad, met meer dan een miljoen abonnees, het publieke bestel.
Programmagids op internet
Een wellicht aardige persoonlijke anekdote gaat over het spoorboekje met programmagegevens op het langzaam volwassen wordende internet, eind jaren negentig. De omroepen die waren ingedeeld op televisiezender Nederland 3, VARA, VPRO, de nieuwe van de NOS afgesplitste NPS en de RVU gingen alsmaar inniger samenwerken en er was zelfs sprake van gezamenlijke huisvesting en een fusie. Op de splinternieuwe internetredactie van de NPS rees het plan om die Nederland 3 identiteit ook online eens stevig te benadrukken, onder meer met een heuse elektronische programmagids. Dat betekende in die tijd nog dat programmagegevens handmatig moesten worden ingeklopt op webpagina's, maar bijna ieder programma kon (letterlijk) gelinkt worden naar een eigen programmapagina. Immers, alle genoemde omroepen publiceerden hun eigen programma's (met uitzendtijden en bijzonderheden) online. Het enige dat wij bij de NPS deden was deze gegevens bij elkaar brengen. Vrije nieuwsgaring nieuwe stijl. De VPRO vond het -ondanks het bestaan van hun eigen gids- geen probleem. De RVU -zonder gids- had ook geen bezwaar. Maar het online initiatief werkte als een rode lap voor de VARA. Dit was concurrentie voor de VARA gids en wij moesten met het Nederland 3 spoorboekje stoppen en de webpagina's offline halen. Het zou nog even duren voor de publieke omroep als geheel door had dat online publicatie van programmagegevens de toekomst was en er een officiële EPG (elektronische programma gids) kwam.
Opnieuw De Telegraaf
Vooruitlopend op Europese regelgeving tegen kartelvorming probeerde De Telegraaf opnieuw een programmablad te lanceren. In 1999 werd de krant weer terug gefloten door de rechter, nog steeds op basis van het auteursrecht. Maar er begon iets te schuiven in Hilversum. In het nieuwe (commerciële) medialandschap zag de NOS nu langzaamaan de verkoop van de programmagegevens wel zitten. De dominee werd koopman. En dat was hoog tijd, want de publieke omroep werd ingehaald door de nu ook ontzuilde politiek: de concessiewet regelde de ontkoppeling tussen programmagidsen en lidmaatschappen van een omroep in 2004. Vervolgens werd voorgesteld dat omroepen in 2008 hun programmagegevens zouden moeten gaan vrijgeven, zodat ook andere media een omroepgids zouden kunnen gaan uitgeven. Maar ondanks een akkoord van de Tweede Kamer werd die deadline nog niet gehaald.
Eindspel
De gezamenlijkheid in Hilversum heette inmiddels De Nederlandse Publieke Omroep (NPO). Eind november 2009 maakte NPO-voorzitter Henk Hagoort in een brief aan de Tweede Kamer bekend dat hij onder bepaalde voorwaarden programmagegevens zeven dagen tevoren beschikbaar wilde stellen aan kranten. Dat moest dan wel gebeuren tegen een 'redelijke rechtenvergoeding'. Nog steeds vreesde de NPO "dat anderen wekelijkse tv-gidsen zouden gaan uitgeven, terwijl ze een grote bron van inkomsten waren voor de omroepen". Extra argument: de wekelijkse omroepgidsen zouden belangrijk zijn "voor de binding van de meer dan 3,5 miljoen leden van de omroepen".
Hagoort waarschuwde in zijn brief tegelijkertijd dat het beschikbaar stellen van de programmagegevens "een direct rendementsverlies betekent voor de Publieke Omroep en dus neerkomt op een bezuiniging op de programmering. Ook staat de binding van leden onder druk. De NPO wil het liefst samen met de krantenuitgevers op zoek naar innovaties, bijvoorbeeld in de vorm van digitale samenwerkingsprojecten." Het was bijna het laatste achterhoedegevecht van Hilversum.
In april 2012 sprak de Tweede Kamer (opnieuw) uit dat omroepen hun monopolie op de programmagegevens zouden verliezen. Een voorstel van VVD en D66 kreeg steun van een meerderheid, meldde het ANP. "Het gevolg is dat omroepen niet langer het alleenrecht hebben om via tv-gidsen voor de langere termijn de programmagegevens te verspreiden. De Kamer wil wel dat de omroepen een vergoeding krijgen voor de kosten die ze maken voor het verstrekken van de gegevens. Omroepen konden tot nu toe leden aan zich binden via het uitgeven van een tv-gids. 'Met dit voorstel zal duidelijk worden welke omroepen op echte steun van de kijker kunnen rekenen, en welke kunstmatig in stand worden gehouden door een aantrekkelijk omroepblad', aldus één van de initiatiefnemers, D66-Kamerlid Boris van der Ham."
Laatste ronde
In de vroege zomer van 2014 was er nog een laatste juridische ronde tussen De Telegraaf en de NPO. De rechtbank in Amsterdam besliste dat de NPO en de commerciële omroepen De Telegraaf niet op grond van de Auteurswet mochten verbieden hun programmagegevens te publiceren. Een programmaoverzicht gaf namelijk alleen de feitelijke gegevens van de programmering weer en was geen creatief werk. Daarnaast was een programmaoverzicht niet als 'ander geschrift' aan te merken zoals bedoeld in de Auteurswet. "De NPO had een bodemprocedure aangespannen tegen De Telegraaf nadat de krant in 2012 twee keer een tv-gids had gepubliceerd. De rechter oordeelde echter dat er geen sprake is van auteursrecht, omdat er weinig creativiteit komt kijken bij een opsomming van programmagegevens." De NPO wilde eerst het vonnis bestuderen voordat er een besluit zou worden genomen over een eventueel hoger beroep. Of De Telegraaf ook daadwerkelijk een televisiegids zou gaan uitgeven, bleef ook nog even onduidelijk. Er liep namelijk nóg een zaak over de programmagegevens. Die tweede rechtszaak ging niet over de twee publicaties in De Telegraaf in 2012, maar over het algemene gebruik van programmagegevens. In die zaak was een hoger beroep aangespannen.
Het 'verlossende' woord kwam begin juli 2015, dus 90 jaar na de publicatie van het eerste omroepblad Radio Luistergids. De NPO had na consultatie van de omroepen en de uitgevers van de TV-gidsen besloten niet verder te procederen in de zaak tussen de NPO en De Telegraaf over de programmagegevens. In de woorden van de organisatie zelf destijds: "De NPO heeft besloten niet in hoger beroep en ook niet in cassatie te gaan omdat de inschatting is dat dergelijke aanvullende procedures op dit moment de uitspraken niet zullen veranderen, ondanks de goede juridische gronden die de NPO heeft." Fijntjes werd daar nog aan toegevoegd: "Overigens betekent dit niet dat de programmagegevens vrij worden gegeven.
In de Mediawet staat dat voor programmagegevens een verplicht tarief moet worden betaald voor onder andere de kostprijs die omroepen maken om programmagegevens beschikbaar te stellen. De hoogte van dit tarief wordt vastgesteld door het Commissariaat voor de Media. Het Commissariaat voor de Media verricht nu op verzoek van het Ministerie van OCW onderzoek naar een eventuele aanpassing van de tarieven." Tsja, goede verliezers zijn de publieke omroepen op dit gebied nooit geweest. De strijd om het spoorboekje was gestreden. En misschien was het geen toeval dat dat gebeurde toen de programmagegevens van lineaire radio- en tv-kanalen, door toenemend gebruik van online en 'on demand' aanbod, hun relevantie voor een groot deel al hadden verloren.
Bronnen
Wikipedia: https://nl.wikipedia.org - diverse lemma's
Bernt Hugenholtz - Het einde van het omroepbladenmonopolie nadert.
In: Mediaforum 1995 7/8. Online: https://www.ivir.nl/publicaties/download/1602.pdf
OVT 10 januari 1999
Kees Slager spreekt met de omroephistoricus Huub Wijfjes.
https://www.vpro.nl/programmas/ovt/speel~POMS_VPRO_210721~fragment-ovt-10-januari-1999-uur-1-18-min-omroepgidsen-goudmijn-van-de-omroepen~.html
Nieuwsblad van het Noorden, 4 juli 1966