Terugblikken op…. januari 1980

tekst: Hans Knot

We gaan terugblikken naar ruim veertig jaar geleden en wel naar de maand januari 1980 toen er heel wat gebeurde op het gebied van de media. Zo was er op Oudejaarsavond 1979 op de televisie een Oudejaarsavondshow te zien met Wim en Corrie Kan, een conference, in verschillende uitvoeringen, die vele malen zeer succesvol was geweest via eerst de radio, daarna de televisie en waarvan ook verschillende lp-uitvoeringen waren geweest. Het absolute topjaar was 1976, als het ging om het aantal kijkers.

De oudejaars avondshow van 1979 trok echter niet de hoge cijfers van drie jaar eerder maar Kan en de zijnen mochten niet klagen want volgens een meting van de dienst Kijk- en Luisteronderzoek van de NOS keken bijna 7 miljoen Nederlanders naar het programma, terwijl dat in 1976 er acht miljoen kijkers waren. Maar het ging niet alleen om minder kijkers want de oudejaars avondshow had ook een lagere waardering gekregen ten opzichte van die uit 1976. Het was de Dienst Kijk- en Luisteronderzoek van de NOS die begin januari bekend maakte dat bijna zeven miljoen kijkers het programma bekeken, een terugval van 1 miljoen vergeleken met 1976.

De waardering voor de inhoud van het programma kwam uit op 8.1 terwijl dit waarderingscijfer in 1986 op 8.6 uitkwam. Er waren destijds twee televisienetten en in beide voornoemde jaren was het aantal kijkers op Oudejaarsavond bijna gelijk, 9 miljoen. Op het andere televisienet was ten tijde van het programma met Kan een Franse film te zien, Le Petit Boigneur, met onder meer Louis de Funès. 

Het was nog een lange weg te gaan maar er werd stilletjes binnen de Nederlandse omroepwereld en aanverwante bedrijven al in 1980 gesproken over de mogelijkheden om ruimte te creëren voor de komst van commercie binnen het publieke omroepbestel.  

Ondertussen was de situatie binnen de Amerikaanse televisiewereld totaal anders. Want de grote vraag was of de toekomst financieel wel gezond zou blijven. Zeer breed werd die vraag bij herhaling gesteld omdat nieuwe soapseries, die waren geïntroduceerd, hadden geleid tot een nooit verwachte daling in kijkdichtheid. En dan te bedenken dat de enorme keuzemogelijkheid voor de kijkers veel groter was dan destijds in ons land. We zaten nog te wachten op uitgebreide invoering van de kabel en televisie via satelliet was ook nog niet sprake van, uitgezonderd enkele uitzendingen die via de publieke omroepen tot ons kwamen. 

Ook de discussie over verdere invoering en toelating van reclame, anders dan die te zien was via de STER-blokken en de daarop komende gevolgen, dienden voor de zoveelste maal in ons land te worden meegenomen in de discussies. Maar in de VS en ook delen van Canada, toch onze voorbeelden als het ging om commerciële televisie, was het dus in 1980 nog povertjes gesteld. Reclameboodschappen bleken in beide landen ook de grootste irritatieverwerkers te zijn. Niet minder dan 30% van de kijkers ging tijdens reclameblokken iets anders doen of zocht naar een ander televisiekanaal, dat op dat moment geen reclame uitzond.

Daar kwam nog bij dat meer dan de helft van de klachten, die in 1979 binnen kwam bij de Amerikaanse reclamecommissie, te maken had met gebrachte televisiereclame. Zo werden bepaalde spots als beschamend, oneerlijk, bedrieglijk en seksistisch door de klagers beschouwd. Maar wat vooral bij onderzoeken bleek was dat bij gemiddelde huishoudens de behoefte televisie te kijken met ruim 8% was gedaald. 

In de verdediging gingen de onderzoekers door te stellen dat de daling vooral had te maken met het opleidingsniveau van de gemiddelde Amerikaan, die de daaraan voorafgaande jaren gestegen was en meer hadden te doen dan alleen maar te happen in het televisieaanbod. Men voegde er nog aan toe dat vooral de oudere kijkers vaker de televisie aanzetten omdat men veel meer tijd had dan de gemiddelde Amerikaan.

Gelijk aan de veranderingen in Nederland, ruim 40 jaar geleden, was dat de oudere mensen destijds ook al veel meer een abonnement op een of meerdere kranten had. De veronderstelling in 1980 was verder dat in de jaren tachtig van de vorige eeuw de televisie in Amerika het veel moeilijker ging krijgen, dit ondanks de introductie van betaaltelevisie en kiestelevisie. Hier werd het mogelijk programma’s vrijwel op maat geleverd konden worden en gemaakt werden gebaseerd op het stijgende opleidingsniveau.

Let wel meer dan 40 jaar geleden was het dat de televisiereclamedeskundigen met hun voorspellingen kwamen voor de toenmalige toekomstige jaren. De videoapparatuur, die al wel leverbaar maar voor velen onbetaalbaar nog was, zou een voorname plek in de huiskamer gaan innemen. Datzelfde voorspelde men over de beeldplaat en eenvoudige beeldbuisspelletjes. Ook meende men groot succes te zien van nieuwe systemen die zouden worden ingevoerd als teletekst en viewdata. Dit alles zou wel gaan betekenen dat de kijkcijfers naar programma’s, die rechtstreeks werden uitgezonden, drastisch in een negatieve spiraal zouden brengen.

Maar in de eerste maand van 1980 was er ook een persverklaring uitgegaan via het ANP waarin de Federatie Nederlandse Vakbeweging van mening was dat Nederland geleidelijk aan bedekt diende te worden met streekradio. Men had dit uitgebreid uitgelegd in een brief, die men had verstuurd naar de vaste commissie voor Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk van de Tweede Kamer. De FNV stelde in het schrijven onder meer dat de regionale massacommunicatiemiddelen, die al wel actief waren, een belangrijke aanvullende functie hadden op de landelijke media. Tevens was men van mening dat streekradio meer ruimte bood tot het overbrengen van verschillende meningen dan via commerciële regionale dag- en nieuwsbladen.

Tevens meende men dat onafhankelijkheid van het bedrijfsleven als geldschieter gegarandeerd leek als het verbod op reclame via de streekradio verboden zou worden. De FNV stelde in het schrijven dat men van de zijde van de Rijksoverheid een bijdrage verwachte in de exploitatietekorten van de streekradio. Ze wenste daarbij dat de Rijksbijdrage minstens zo hoog zou worden dat voor elke streekradio het mogelijk kon worden minimaal twee uren per dag te kunnen uitzenden. Bovendien was de FNV bang dat de regionale radiostations, want daar ging het in principe om, geen totale onafhankelijkheid zouden krijgen en de NOS zeker nog een gedegen stempel zou blijven drukken op organisatie als wel de inhoud van de te brengen programma’s.

Op 1 april 1979, en dat was geen grap, werd door de NOS televisie twee keer per dag het nieuws voor doven en slechthorenden uitgezonden en in januari 1980 kwam de ‘Slechthorende Jongerenorganisatie’ met een bericht naar buiten dat dit nieuws voor hun doelgroep als zeer goed werd beoordeeld. Derhalve had men besloten dat de SHJO bokaal tijdens een presentatiedag, te houden in Soesterberg, aan te bieden aan de redactie van dit speciale dagelijkse Journaal. In 1980 waren er rond de dertigduizend dove- en slechthorende jongeren.

Maar er was niet alleen medianieuws te melden in januari van 1980. Zo was er in de Martinistad Groningen een kort geding, aangespannen door Sonnema Berenburg uit Friesland tegen de Groninger destilleerderij Hooghoudt en slijter Rinia, gevestigd te Makkum. Beide laatsten werden namelijk door Sonnema beschuldigd van merkinbreuk. En waarom? Omdat op de etiketten van de berenburgflessen van de gedaagden een man met een baard was afgebeeld, hetgeen al jaren door Sonnema werd gevoerd.

Sonnema was van origine een Fries bedrijf maar werd in 1967 opgekocht door de firma Herman Jansen uit Schiedam. De advocaat van de onderneming liet weten dat vooral door de man met de baard Sonnema enorm grote naamsbekendheid en dus omzet had opgeleverd. Doordat zowel Hooghoudt als Rinia de baardman ook hadden ingevoerd was verwarring ontstaan bij het kopende publiek, waardoor Sonnema financiële schade had geleden. Uiteindelijk bleef Sonnema met de baard zitten maar hadden ook de andere twee ondernemingen het geluk dat door de publicatie over het kort geding ze volop in diverse kranten in de publiciteit waren geweest en velen naar de winkel gingen om de berenburg van hun eigen keuze aan te schaffen. In mijn kelder staat een fles die zeker al zeven jaar daar staat en nog niet eens half leeg is. Wachten op koudere tijden.

Van een heel ander kaliber was de populariteit, die jaren lang zou duren, van twee broers die ook al een eigen televisieserie hadden. In de opening van elke aflevering kon de kijker vaststellen dat de ene acrobaat was en de ander vol kattenkwaad zat. De lezer begrijpt al dat het hier om Bassie en Adriaan ging. Maar van kattenkwaad was er in januari 1980 geen sprake bij Bassie want hij bleek ontzettend boos te zijn. Beiden gingen, met hun juist gestarte circus het land door maar kregen van de gemeente Groningen en die van Delfzijl geen toestemming hun tent op te zetten.

Het tweetal had een nieuwe televisieserie geschreven waarin ook beide plaatsen een plek in het verhaal hadden. Omdat beide gemeenten een standplaats weigerden kwam het gehele verhaal rond de serie in het nauw. Er was al het nodige opgenomen in diverse plaatsen in het land terwijl ook op het eiland Ibiza het jaar daarvoor opnamen hadden plaats gevonden. Dat laatste was ook ten gehore gekomen bij de leiding van de nationale VVV die vond dat het duo in de televisieserie ook diende te laten zien wat vakantievieren in ons eigen land kon betekenen, vandaar de inhoud van de toenmalige nieuwe serie.

Bassie en Adriaan volgden het advies op en hadden onder meer al een wilde achtervolging laten filmen in de grotten van Valkenburg. Daar er een nieuw circus was en een nieuwe televisieserie diende te komen had men een tournee door zeven provincies gepland en dus een draaiboek geschreven waarin voor elk de te bezoeken provincies uitgebreid reclame werd gemaakt, evenals voor de te bezoeken steden en plaatsen. Het probleem was echter dat in Delfzijl maar één keer per jaar een circus de tenten mocht opzetten en die plek voor 1980 al was verzegd. Voor Groningen was er een maximum van twee circussen en ook die hadden al geboekt.

In Groningen was de toenmalige marktmeester, de heer B. Laan, verantwoordelijk voor de advisering welke circussen een standplaats zouden krijgen, en hij stelde destijds in januari 1980 dat Bassie en Adriaan dan wel een geweldig circus hadden maar ze geweldige pech hadden dat er voor dat jaar meer dan ooit eigenaren van circussen een standplaats hadden aangevraagd en er dus een ernstige afweging had gemaakt moeten worden. Bovendien was er een stilzwijgende afspraak tussen de gemeente en exploitanten van circussen en kermislieden dat er tussen twee evenementen minimaal drie maanden dienden te zitten.

Voor de Martinistad Groningen was derhalve gekozen voor een plek ten bate van het vernieuwde circus ‘Sjoukje Dijkstra’ en voor de zomer een plek voor het toen helemaal nieuwe circus ‘Holiday’. En dus geen extra gratis reclame voor Groningen en Delfzijl in de toenmalige nieuwe serie van Bassie en Adriaan via de TROS televisie.

Er zijn van die toch wel vreemde berichten die me, naast het verzamelen van berichten over radio, televisie en de amusementswereld hebben genoopt de schaar te raadplegen om te bewaren. Zo was er het bericht in januari 1980 over een wel zeer vergeetachtig paar dat een maand te laat naar het gemeentehuis van Vinkeveen trok om in het huwelijk te worden verbonden. Het ging om het echtpaar Stolk dat officieel een maand eerder diende te verschijnen. Ze bleken het echter beiden volkomen vergeten te hebben dat ze op de betreffende dag in december 1979 in het huwelijk zouden worden verbonden.

Pas in de avond, wanneer uitgebreid gefeest kon worden, schoot het de heer Stolk te binnen dat het de bedoeling was geweest dat op die dag de plechtigheid zou hebben plaatsgevonden. Gelukkig kwam alles nog goed en konden beiden een maand later alsnog de ringen schuiven. Het bleek wel dat op 7 december daarvoor een ambtenaar meer dan een uur voor niets had staan wachten om het paar te ontvangen. Hij was dermate boos geworden dat hij onmiddellijk in de pen klom om een potig schrijven naar de toekomstige bruid en bruidegom te sturen. Die, op hun beurt, voelden zich erg schuldig en gingen met een grote taart naar het gemeentehuis van Vinkeveen, waarna alsnog een nieuwe datum kon worden geprikt tot voltooiing van de huwelijkse plechtigheid.

Met de COVID 19 Pandemie heb ik me op een bepaald moment druk gemaakt over de houding van een filiaalhouder van de Lidl in het winkelcentrum Selwerd in Groningen. Op een raam bij de ingang hing een plakkaat waarin was opgenomen dat de winkel voor groepen scholieren was verboden. Aangezien ik – als medewerker van de wijkkrant – daar enige aandacht aan wenste te besteden en de filiaalhouder er over sprak wist deze alleen negatieve zaken over de scholieren te melden als: geen afspraken na te komen, geen afstand te nemen en bovendien deze scholieren alleen maar in de winkel kwamen om een broodje frikandel te kopen. Bovendien stelde hij verder niet wenste te praten want ziek worden mocht niet van de Lidl en diende alleen maar hard gewerkt te worden. Mijn opmerking dat de scholieren wel de klanten van morgen zijn viel helemaal verkeerd, waarna hij zich verwijderde. Het leverde wel een negatieve publicatie voor zijn werkgever op.

Maar veertig jaar eerder waren er soortgelijke incidenten in Groningen nadat de eigenaar van het toenmalig filiaal van de Edah-winkel aan de Van Ruysdaelstraat in Groningen de toegang had  ontzegd aan honden en scholieren. Van de honden was natuurlijk goed begrijpelijk, mede omdat op de ramen een verbodsbordje al tijden hing waarop werd aangegeven dat honden geen toegang in het filiaal van de grootgrutter hadden. Maar plots was daar nog een ander verbodsbord bijgekomen namelijk die voor scholieren. Als verklaring had de bedrijfsleider gegeven dat tijdens schoolpauzes enorm veel overlast was van scholieren van diverse scholen uit de buurt. Volgens hem kwamen ze in groepen van wel dertig tot veertig jongeren de supermarkt binnen. Volgens de filiaalhouder kochten maar één of twee van die groep iets terwijl de anderen alleen maar rotzooi trapten. Wel gaf hij aan dat het verbodsbord geen betrekking had als bijvoorbeeld twee scholieren tegelijk kwamen, maar wel voor grotere groepen.

Gelijk aan mijn gedachten tijdens de Corona crisis of de directie van de Lidl wel het recht had mensen dan wel scholieren op die manier te weigeren werd die vraag in 1980 ook al gesteld. Immers was er in gedachten sprake van lichte vorm van discriminatie te bespeuren. Destijds is door de toenmalige Hoofdinspecteur van de Groninger politie, de heer F.S.H. van der Gun, het een en ander uitgezocht binnen de jurisprudentie en hij kwam tot de conclusie dat het wetboek niets had beschreven aangaande het buiten houden van groepen, zoals scholieren. 

Inzake discriminatie was volgens van der Gun als de filiaalhouder zou aanzetten tot haat tegen mensen van een bepaald ras, met een bepaalde godsdienst of levensovertuiging. In het geval van weren was derhalve geen sprake van misdrijf. Wel was er iets terug te vinden over het achterstellen van mensen van een bepaald ras, dat als een overtreding werd gebrandmerkt. Maar ook daar was bij de Edah geen sprake van en het ging om het weren van een leeftijdsgroep, hetgeen te vergelijken was met aanduidingen in bioscopen destijds als leeftijd alleen boven 12 jaar’. 

En dus kwam de conclusie uit het onderzoekje naar voren dat elk bordje tot verbod mocht worden opgehangen mits er maar geen sprake was van ras duiding. Dus verboden voor scholieren was en is wettelijk toegestaan maar weren van bijvoorbeeld Chinese scholieren is dan wel weer strafbaar. 

Als je het goed beschouwt zaten we ruim veertig jaar geleden nog in een deels geheel andere wereld. Want denk eens na hoeveel aanbod er was aan radiostations, televisiekanalen, computerspelletjes en ga zo maar door. Televisie via de satelliet was, op speciale gelegenheden na, bijna niet verwezenlijkt en sommige mensen bleken er zelfs bang voor te zijn wat voor invloed het gebruik van satellieten kon hebben.

Zo werden er in de Tweede Kamer op 11 januari 1980 vragen gesteld door de VVD fractie waarbij gesteld werd dat men hoopte dat er samenwerking zou gaan komen met andere West-Europese landen zodat het mogelijk kon worden een communicatiesatelliet te lanceren, die speciaal geschikt kon worden gemaakt voor omroepdoeleinden.

Zo kwam men vanuit voornoemde fractie met informatie dat de Sovjet-Unie eind december 1979 een geostationaire communicatiesatelliet had gelanceerd, die in West- Europa, een groot deel van Azië en Noord- en Midden-Afrika, samen vormend een kwart van de totale aardoppervlakte, rechtstreeks kon worden ontvangen. 

Of de gegeven informatie qua omvang van ontvangst geheel correct was maakte dan niet uit maar de liberalen vonden dat de vrije wereld snel met een adequaat antwoord diende te komen. In de media was omtrent de lancering van deze Sovjet satelliet nauwelijks aandacht besteed. Het zou gaan om een satelliet met onder meer 6 televisietransponders en 20 FM-zenders, De fractie van de VVD was aan deze informatie gekomen door contacten met het Franse persbureau AFP en een vertegenwoordiger van het toenmalige Sovjet persbureau Tass. Laatstgenoemde had er bij herhaling op gewezen dat de gelanceerde satelliet alleen een plek in het heelal had gekregen ten bate van de informatievoorziening rond de Olympische Spelen, die in 1980 waren toegewezen aan Moskou.

Woordvoerder Blauw van de VVD-fractie had zo zijn twijfels over deze verklaring en was er van overtuigd dat de satelliet na afloop van de Olympische Spelen zou worden ingezet voor educatieve doeleinden en vooral propagandistische uitzendingen. Hij had goed onderzoek verricht naar de vorderingen, want hij wist te melden dat op dat moment, januari 1980, door Tele Moskou reeds testsignalen werden uitgezonden. Over de FM zenders stelde hij dat de eventuele programma’s vooral van nut konden zijn voor vele ontwikkelingslanden in Azië en Afrika, daarbij voorbij gaand aan het gegeven dat er in die landen nauwelijks toestellen aanwezig waren voor FM-ontvangst. In vele van die landen waren er speciale speakers op pleinen waar inwoners gezamenlijk naar ‘radio’ konden luisteren, waarbij vooral sprake was van propaganda uitingen. Op het grote tekort aan dergelijke ontvangers werd gemeld dat de productie op grote schaal slechts ‘kinderwerk’ zou zojn, een opmerking met duidelijk twee betekenissen.

Rond 20 januari 1980 werd bekend dat een satelliet, die voor Luxemburgs gebruik zou worden gelanceerd en geactiveerd, zeker niet voor 1985 er zou gaan komen. Ook stelde men vanuit Luxemburg dat er in het geheel geen plannen waren om programma’s te gaan richten op het Nederlandse kijkerspubliek. Wel werd bekend dat men zich ging richten op het Franse en toen nog West-Duitse kijkerspubliek. De verklaring werd afgelegd door de heer N. Weber, destijds lid van de directie van Radio Luxembourg. Hij was in Amsterdam spreker op een bijeenkomst van de mediawerkgroep, waarin de vertegenwoordigers zich vooral bezig hielden in hoeverre reclamegelden het beste besteed konden worden. Hij stelde verder dat het pas later lanceren het gevolg was van onder meer uitgebreid onderzoek dat diende te worden uitgevoerd naar waar een dergelijke satelliet aangekocht diende te worden en hoe het een en ander gefinancierd kon worden. 

Sinds 1975 werkte ik bij de afdeling Orthopedagogiek van de Rijksuniversiteit Groningen, een typische studierichting waar vrouwen rond die tijd de ruime meerderheid vormden. Het bleek dat voor het studiejaar 1979-1970 er een groei van negen procent aan vrouwelijke studenten en twee procent van mannelijke studenten was waargenomen op de universiteiten en hoge scholen in Nederland. In totaal waren er toen 147.500 studenten die zich voorbereiden op een positieve afronding van hun academische studie.

De sterke stijging van het aantal vrouwelijke studenten bleek uit de gegevens gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het percentage aantal vrouwen steeg in een studiejaar met ruime één punt tot bijna dertig procent. Van de eerstejaars was in de periode 1979-1980 ruim 34 procent vrouw. Het totale aantal eerstejaars kwam op bijna 22.400, wat een stijging inhield van ruim twee procent vergeleken bij het voorgaande studiejaar. Een verandering die zich in de daarop volgende decennia tevens zou voortzetten.

In januari 1980 werd door de leiding van de NOS bekend gemaakt dat er in de maand april een experiment zou worden opgestart dat de naam ‘Teletext’ met zich meekreeg. Er waren zelfs twee functionarissen vanuit de Journaal redactie aangetrokken om het experiment op de rails te zetten. Men maakte bekend dat men op weekdagen zou opstarten met ongeveer 50 pagina’s. Ze zouden worden gevuld met nieuws, servicemededelingen en aan de omroepen gerelateerde zaken.

Als leider van het project was Wim Stokla aangesteld die meldde dat het omroep gerelateerde deel gezien diende te worden als toelichting op nog te brengen programma’s op radio en televisie of informatie achteraf. Uiteraard waren de bestaande toestellen nog niet geschikt en dus werden er door de NOS 100 televisietoestellen onder het publiek uitgezet en 100 toestellen bij deskundigen. Ook werd een aantal radio- en televisiewinkels betrokken bij het experiment zodat een bezoeker van een dergelijke winkel het experiment ook kon gaan bekijken.

Al vrij spoedig bleek dat de gedachte dat er geen toestellen geschikt waren in bestaande huishoudens onjuist was. Binnen enkele dagen na aankondiging van het experiment bleek dat er al veel meer Nederlanders de mogelijkheid tot ontvangst hadden. Een kleine 100 reacties kwamen binnen, voornamelijk afkomstig van inwoners buiten de randstad, die al een geschikt toestel hadden of het toestel hadden laten aanpassen aan de toekomstige Teletekst normen.

Een nieuw toestel, voorzien van de Teletekst mogelijkheden, was ook al in de markt gezet, hoewel op kleine schaal. De aanschafprijs lag 500 gulden hoger dan een normale kleurentelevisie. Het aangekondigde experiment kreeg een proefperiode van een jaar en zou dus gaan duren tot 1 april 1981. Daarna, als alles volgens verwachting was verlopen, was het de bedoeling het teletekstteam uit te breiden met nieuwsredacteuren, serviceredacteuren en zogenaamde titelredacteuren, waarbij een afdelingsgrootte zou ontstaan van 21 personen. In de maand september 1980, zo was de verwachting in januari van dat jaar, zou het aantal dagelijkse pagina’s uitgebreid kunnen worden tot honderd. 

En dan was er al jaren het probleem van de sluikreclame die in televisie-uitzendingen plaatsvond, dit met nadruk op sportwedstrijden. Vanuit de EBU, de European Broadcasting Union, werd dan ook in januari 1980 bekend gemaakt dat de Europese televisiemaatschappijen, verbonden binnen de EBU, van plan waren zich heftig te gaan verzetten tegen de toen toenemende sluikreclame bij sportevenementen.

Dat was trouwens besloten tijdens een congres van de EBU dat in de eerste maand van 1980 werd gehouden in Genève. Men was duidelijk van mening dat sponsoren van sportevenementen misbruik maakten van het feit dat sommige wedstrijden rechtstreeks door de televisie werden uitgezonden. Als eerst zou worden gefocust op sportwedstrijden gericht op de autosport en het skiën. De bedoeling was dat zou worden bekeken of de reclame niet te nadrukkelijk op de voorgrond zou worden gesteld en dus bij herhaling in beeld zou verschijnen. Veertig jaar later is er meer reclame, bijvoorbeeld tijdens voetbalwedstrijden, dan ooit. Dit mede door de technische ontwikkelingen waardoor de boarding reclame elke 5 seconden een andere reclame-uiting kan worden getoond. 

Wel waren de vertegenwoordigers van de verschillende landen van mening dat reclame tijdens bepaalde sportevenementen gewoon niet meer waren weg te denken. Zo doelde men op evenementen die zonder de gratie van sponsors gewoon niet meer konden worden gehouden, met als groot voorbeeld de Tour de France.

Televisiekijken was dus in 1980 nog geheel anders. Kijkers en luisteraars dienden nog ieder kwartaal hun luister- en kijkbijdrage te betalen en kwam je die verplichting niet na dan kon het maar zo zijn dat tijdens een avond rond een uur of negen aan de voordeur werd aangebeld. Er stond dan een of meerdere ambtenaren voor de deur om te controleren of de bewuste bewoner wel aan zijn verplichting had voldaan. De betreffende heren wisten, doordat het registratiesysteem op bepaalde adressen was gecontroleerd, precies waar een inwoner was die geen bijdrage had betaald. 

Was het dan het geval dat er toch een televisie was dan volgde er actie door de ambtenaren van de PTT en kreeg de hoofdbewoner een bekeuring en een eis binnen een bepaalde periode tot betalingsverplichting over te gaan. Zo niet dan was het na die bepaalde periode tijd voor een tweede bezoek. Was het toestel dan alsnog aanwezig dan volgde verzegeling, waardoor niet meer naar de programma’s gekeken kon worden behalve wanneer onrechtmatig de zegel werd verbroken.

Dit leidde dan tot een rechtszaak, hetgeen in januari 1980 een inwoner van de stad Groningen overkwam. De man in kwestie had een betalingsachterstand van 400 gulden wegens niet afgedragen kijk- en luistergelden en de toenmalige politierechter de heer Bleeker veroordeelde de 53-jarige R.B. tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een week, dit terwijl de officier van Justitie het dubbele had geëist. 

Trouwens de officier van Justitie had er wel aan toegevoegd dat normaal voor een dergelijke overtreding een boete stond maar dat de situatie van R.B. zeer slecht en dus geen vetpot was. Hij had een gezin met vijf kinderen en diende rond te komen van een WAO-uitkering van 268 gulden per week, terwijl de sociale dienst in Groningen een lopende schuld van enkele duizenden gulden had overgenomen.

De persoon in kwestie had in zijn verweer nog aangedragen dat hij de betreffende zegel had verbroken om wat te knutselen met de zegel maar niet het doel had naar een programma te kijken, want het toestel was hartstikke stuk en al dertig jaar oud. Het laatste gegeven was doorslaggevend want in 1950, destijds dertig jaar terug, was er nog geen televisie in de Nederlandse gezinnen.

 

1980 was op het gebied van ontwikkelingen op televisiegebied zeer belangrijk te noemen. Op 19 januari werd er aangekondigd dat er op 1 oktober van dat jaar een speciaal Kinder Journaal zou worden opgestart, dat uiteindelijk de naam ‘Jeugdjournaal’ heeft meegekregen. Het NOS bestuur deelde mede dat de organisatie van de uitzendingen bij haar orgaan zou komen te liggen en de afleveringen een lengte van maximaal 6 minuten zouden krijgen. 

Wel werd er gesteld dat er eerst een proefperiode van twee jaren zou volgen om te kijken of het bij het jonge kijkerspubliek zou aanslaan en in hoeverre na die proefperiode inhoudelijk wijzigingen dienden te worden ingevoerd. Ook dient er aan toegevoegd te worden dat er zeven jaren aan vooraf gingen alvorens het besluit viel en dat kwam vooral door tegenwerking van vertegenwoordigers van de diverse omroepen in het NOS-bestuur.

Het klassieke radiostation Hilversum 4, dat officieel in januari 1976 werd opgestart, werd ook uitgebreid als het ging om zendtijd. Op 21 januari 1980 werd door de toenmalige minister van CRM bekend gemaakt dat in het najaar er drie uur meer aan zendtijd per etmaal zou worden toegevoegd. Dat ging uiteindelijk in op 28 september, de dag dat stond voor de start van het nieuwe winterseizoen. De minister voor CRM, Gardeniers, had in 1979 echter toegezegd dat de uitbreiding al per 1 april 1980 ging plaatsvinden. Maar het wachten op een advies van de Omroepraad duurde veel te lang om de veranderingen op 1 april te laten doorgaan en kon zij geen definitief besluit nemen. Vanuit het NOS-bestuur stelde de toenmalige voorzitter Erik Jurgens dat verandering in uitzenduren dermate veel tijd en werk kosten en dat derhalve veranderingen zes maanden voor aanvang bekend dienden te worden gemaakt. 

Uit onderzoek, in opdracht van de STER uitgevoerd, werden eind januari 1980 gegevens bekend gemaakt. Zo was onder meer gebleken dat op de uren tussen 7 en 11 in de avond 20% van de Nederlandse televisiekijkers naar de te ontvangen buitenlandse stations keken. Van voornoemd percentage keken 70% naar het Duitse aanbod en 30% naar het aanbod uit België. Veertig jaar geleden, bijna niet voor te stellen hoe weinig aanbod aan televisiestations er nog maar was. 

In mijn aantekeningen van destijds vond ik ook een klein berichtje terug waarin ik op 29 januari van dat jaar schreef dat de KRO de volgende maand een nieuwe televisieomroepster zou gaan krijgen als vervanging voor Antoinette van Brink. Het ging om de toen 22-jarige Dieuwertje Blok. Ze was al in dienst van de KRO en wel als fotoredactrice van het KRO blad en medepresentatrice van het KRO Sportprogramma ‘Goal’. Veertig jaar later is ze nog steeds binnen de televisiewereld actief, onder meer met het Sinterklaas Journaal.